functiewoorden Flashcards
1
Q
duidelijk maken
A
to make clear
2
Q
bewijzen
A
to prove
3
Q
wijzen op
A
to point out
4
Q
aantonen
A
to show
5
Q
illustreren
A
to illustrate
6
Q
voorbeelden geven
A
to give examples
7
Q
benadrukken
A
to stress/ to emphasise
8
Q
uitlichten
A
to highlight
9
Q
in twijfel trekken
A
to question
10
Q
tegenspreken
A
to contradict
11
Q
bekritiseren
A
to criticise
12
Q
ondermijnen
A
to undermine
13
Q
van een andere kant bekijken
A
to present a different perspective
14
Q
afzwakken
A
to tone down
15
Q
analyseren
A
to analyse
16
Q
beschrijven
A
to discribe/ to outline
17
Q
toevoegen
A
to add
18
Q
uitbreiden
A
to elaborate
19
Q
verklaringen opsommen
A
to list
20
Q
prijzen
A
to praise
21
Q
ondersteunen
A
to support
22
Q
uitleggen
A
to explain
23
Q
uitleggen waarom
A
to explain why
24
Q
aanpassen
A
to modify
25
inleiden
to introduce
26
oplossingen aandragen
to present
27
samenvattend
to summarise