frans woorden dlt 1/2 H3 Flashcards
1
Q
l’avenue
A
de laan
2
Q
la campagne
A
het platteland
3
Q
le centre
A
het centrum
4
Q
fameux, fameuse
A
beroemd
5
Q
la ferme
A
de boerderij
6
Q
local, locale
A
lokaal, plaatselijk
7
Q
le maire
A
de burgemeester
8
Q
le marché
A
de markt
9
Q
le moulin
A
de molen
10
Q
le parc
A
het park
11
Q
le passant, la passante
A
de voorbijgangster
12
Q
la place
A
de plaats
13
Q
la province
A
de provincie
14
Q
le quartier
A
de wijk, de buurt
15
Q
la région
A
de streek, de regio
16
Q
régional, régionale
A
streek-, regionaal
17
Q
le terrain
A
het terrein, de grond
18
Q
la tour
A
de toren
19
Q
le village
A
het dorp
20
Q
la ville
A
de stad
21
Q
l’atlantique
A
de atlantische oceaan
22
Q
le bois
A
het bos
23
Q
le buisson
A
de struik, het struikgewas
24
Q
le champ
A
het veld, de akker
25
la côte
de kust
26
le courant
de stroming
27
le cours
de loop
28
le désert
de woestijn
29
l'eau
het water
30
le fleuve
de grote rivier
31
la forêt
het grote bos, het woud
32
le lac
het meer
33
la lumière
het licht
34
la mer
de zee
35
merveilleux, merveilleuse
prachtig, schitterend
36
la nature
de natuur
37
naturel, naturelle
natuurlijk
38
l'océan
de oceaan
39
le paysage
het landschap
40
la pierre
de steen
41
le pré
de wei
42
provincial, provinciale
provinciaals
43
la rivière
de rivier
44
la sable
het zand
45
le sol
de grond, de bodem
46
la source
de bron
47
la terre
de aarde, de grond
48
la vague
de golf
49
l'air
de lucht
50
la chaleur
de warmte, de hitte
51
chaud, chaude
warm, heet
52
le ciel
de hemel, de lucht
53
le climat
het klimaat
54
le degré
de graad
55
froid, froide
koud
56
geler
vriezen
57
la neige
de sneeuw
58
neiger
sneeuwen
59
le nuage
de wolk
60
l'ombre
de schaduw
61
pleuvoir
regenen
62
la pluie
de regen
63
sec, sèche
droog
64
le soleil
de zon
65
souffler
waaien, blazen
66
la température
de temperatuur
67
la tempête
de storm
68
la vent
de wind
69
l'abeille
de bij
70
l'aile
de vleugel
71
l'animal
het dier
72
l'arbre
de boom
73
la bête
het beest, het dier
74
la branche
de tak
75
le chat
de kat, de kater
76
le cheval
het paard
77
le chien
de hond
78
le cochon
het varken
79
le coq
de haan
80
dresser
dresseren, africhten
81
la feuille
het blad
82
la fleur
de bloem
83
la gueule
de bek, de muil
84
l'herbe
het gras
85
l'insecte
het insect
86
le lion
de leeuw
87
mort, morte
dood
88
le mouton
het schaap
89
l'oiseau
de vogel
90
la plante
de plant
91
planter
planten
92
le poisson
de vis
93
la poule
de kip
94
la race
het ras
95
la souris
de muis
96
le tigre
de tijger
97
le troupeau
de kudde
