Frans Voca C Flashcards
1
Q
la mesure
A
de maatregel
2
Q
la sieste
A
het middagdutje
3
Q
le sommeil
A
de slaap
4
Q
le souci
A
de (be)zorg(dheid)
5
Q
strict
A
streng
6
Q
consister en
A
bestaan uit
7
Q
développer
A
ontwikkelen
8
Q
encadrer
A
begeleiden
9
Q
empêcher
A
verhinderen
10
Q
éviter
A
vermijden
11
Q
exagérer
A
overdrijven
12
Q
le poids
A
het gewicht
13
Q
proportionnellement
A
naar verhouding
14
Q
parallèlement
A
gelijktijdig
15
Q
améliorer
A
verbeteren
16
Q
la hauteur
A
de hoogte
17
Q
le soulagement
A
de opluchting
18
Q
la volonté
A
de wil
19
Q
témoinger
A
getuigen
20
Q
auparavant
A
daarvóór
21
Q
poursuivre
A
vervolgen
22
Q
prêt
A
klaar, gereed
23
Q
sensibiliser
A
bewust maken
24
Q
concernant
A
wat betreft
25
de temps à autre
af en toe
26
vis-à-vis de
ten aanzien van
27
remporter
behalen
28
renoncer à
afstand doen van
29
surmonter
overwinnen
30
à cause de
vanwege
31
d'ailleurs
overigens
32
davantage
(nog) meer
33
en fonction de
afhankelijk van
34
puisque
omdat immers, aangezien
35
tout à fait
helemaal (correct)