Frans Voca B Flashcards
1
Q
le dentiste
A
de tandarts
2
Q
l’infirmier
A
de verpleegkundige
3
Q
le médecin généraliste
A
de huisarts
4
Q
l’opthalmologue
A
de oogarts
5
Q
la précaution
A
de voorzorg
6
Q
le placard
A
de (voorraad)kast
7
Q
sage
A
verstandig
8
Q
prévenir
A
voorkomen
9
Q
faire le suivi
A
bijhouden
10
Q
permettre de
A
mogelijk maken
11
Q
la nourriture
A
het voedsel
12
Q
se nourrir
A
zich voeden / eten
13
Q
démontrer
A
(aan)tonen
14
Q
justement
A
juist, precies
15
Q
conçu
A
ontwikkeld
16
Q
contenir
A
bevatten / inhouden
17
Q
parmi
A
te midden, tussen
18
Q
rendre malade
A
ziek maken
19
Q
la consultation
A
het doktersbezoek
20
Q
dès que
A
zodra
21
Q
étant donné
A
aangezien
22
Q
particulièrement
A
in het bijzonder
23
Q
avaler
A
slikken
24
Q
déranger
A
storen
25
guérir
beter worden, genezen
26
figurer
vóórkomen
27
il suffit de
je hoeft alleen maar
28
le régime
het dieet
29
la course à pied
het hardlopen
30
se passer de
het zonder doen
31
rejoindre
aansluiten, bijvoegen
32
mesurer
meten
33
partager
delen
34
encourager
aanmoedigen
35
le pharmacien
de apotheker
36
le médicament
het medicijn
37
sain
gezond
38
arrêter
stoppen
39
consommer
consumeren
40
le produit
het product
41
aider
helpen
42
utiliser
gebruiken
43
la santé
de gezondheid
44
malade
ziek
45
l'alimentation
de voeding
46
souvent
vaak
47
grâce à
dankzij
48
s'amuser
plezier maken
49
suivre
volgen, bijhouden
50
partager
delen
51
faciliter
vergemakkelijken