Frans Voca A Flashcards
1
Q
la galère
A
de nare situatie
2
Q
l’emploi du temps
A
het rooster
3
Q
chargé
A
vol
4
Q
les affaires
A
de spullen
5
Q
élevé
A
hoog (van niveau)
6
Q
le redoublement
A
het zitten blijven
7
Q
avouer
A
bekennen, toevoegen
8
Q
avoir honte de
A
zich schamen voor
9
Q
ne t’en fais pas
A
maak je niet druk
10
Q
se rendre compte
A
zich realiseren
11
Q
l’apprentissage
A
het leren
12
Q
exiger
A
(ver)eisen
13
Q
la moyenne
A
het gemiddelde
14
Q
tendu
A
gespannen
15
Q
la réussite
A
het slagen / succes
16
Q
échouer
A
falen
17
Q
l’attente
A
de verwachting
18
Q
accessible
A
toegankelijk
19
Q
se démoraliser
A
zich laten ontmoedigen
20
Q
raccrocher
A
ophangen
21
Q
s’en sortir
A
eruit komen
22
Q
garder le moral
A
positief blijven
23
Q
à peine
A
nauwelijks
24
Q
la peine
A
de moeite
25
quand même
toch
26
compréhensif
begripvol
27
juger
oordelen
28
gérer
beheren
29
satisfaire
tevreden stellen
30
ne ... que
slechts
31
alors que
terwijl
32
d'où
waarvandaan
33
la portée
het bereik
34
indiquer
aangeven
35
la pression
de druk
36
le doute
de twijfel
37
l'exposé
de spreekbeurt
38
redoubler
blijven zitten
39
flipper
doordraaien
40
les gens
de mensen
41
le but / l'objectif
het doel
42
accessible
toegankelijk
43
réussir
slagen
44
à tout prix
tegen elke prijs
45
exiger
eisen
46
se confier à
in vertrouwen nemen
47
s'en sortir
eruit komen
48
garder le moral
positief blijven
49
chargé
vol
50
l'emploi du temps
het rooster
51
se reposer
uitrusten
52
plaire à
bevallen
53
vivre
leven
54
juger
veroordelen
55
alors que
terwijl