frans toets Flashcards
1
Q
nodig hebben
A
avoir besoin de
2
Q
zin hebben in
A
avoir envie de
3
Q
(een instrument) bespelen
A
joeur de (instrument)
4
Q
praten over
A
parler de
5
Q
dromen van
A
réver de
6
Q
de hulpdiensten
A
les, des secours
7
Q
de hulp
A
une, la aide (s)
8
Q
de dienst
A
un, le servie(s)
9
Q
de urgentie, het noodgeval, spoedgeval
A
une, la urgence
10
Q
het incident, het ongeluk, het voorval
A
un, le accident (s)
11
Q
de explosie, de ontploffing
A
une, la explosion
12
Q
de brand
A
un, le excendie
13
Q
finir
A
eindigen
14
Q
choisir
A
kiezen
15
Q
agir
A
handelen