Frans: Subjonctif ou indicatif Flashcards

1
Q

ik wil dat

A

je veux que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ik vraag dat

A

je demande que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ik heb graag dat

A

j’aime que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ik heb liever dat

A

j’aime mieux que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ik verkies dat

A

je préfère que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ik verlang dat

A

je desire que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ik wens dat

A

je souhaite que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het is beter dat

A

il est préférable que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het is beter dat

A

il vaut mieux que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het zou beter zijn dat

A

il vaudrait mieux que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het is nodig dat

A

il faut que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

men zou moeten

A

il faudrait que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het is nodig dat

A

il est necéssaire que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het is belangrijk dat

A

il est important que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het is absoluut noodzakelijk dat

A

il est dispensable que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het is tijd dat

A

il est temps que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het is dringend dat

A

il est urgent que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ik betreur dat

A

je regrette que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ik ben bang dat

A

j’ai peur que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ik vrees dat

A

je crains que S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ik ben blij dat

A

je suis contente que S

22
Q

ik ben gelukkig dat

A

je suis heureuse que S

23
Q

het verbaast me dat

A

je suis éntonné que S

24
Q

het spijt me dat

A

je suis désolée que S

25
Q

ik vind het fantastisch dat

A

je trouve formidable que S

26
Q

ik haat dat

A

je déteste que S

27
Q

ik heb dolgraag dat

A

j’adore que S

28
Q

het is jammer dat

A

il est dommage que S

29
Q

het is triestig dat

A

il est triste que S

30
Q

het is goed dat

A

il est bon que S

31
Q

het is vreemd dat

A

il est curieux que S

32
Q

ik twijfel dat

A

je doute que S

33
Q

het is niet zeker dat

A

il n’est pas certain que S

34
Q

het is niet zeker dat

A

il n’est pas sûr que S

35
Q

is het zeker dat?

A

est-il certain que… ? S

36
Q

is het zeker dat?

A

est-il sûr que…? S

37
Q

ik geloof niet dat

A

je ne crois pas que S

38
Q

ik denk dat niet

A

je ne pense pas que S

39
Q

het is mogelijk dat

A

il est possible que S

40
Q

het is onmogelijk dat

A

il est impossible que S

41
Q

het kan zijn dat

A

il se peut que S

42
Q

het is zeker dat

A

il est certain que I

43
Q

het is zeker dat

A

il est sûr que I

44
Q

het is evident que

A

il est évident que I

45
Q

het is duidelijk dat

A

il est clair que I

46
Q

het is waar dat

A

il est vrai que I

47
Q

ik zie dat

A

je vois que I

48
Q

er wordt gezegd dat

A

on dit que I

49
Q

het is waarschijnlijk dat

A

il est probable que I

50
Q

ik geloof dat

A

je crois que I

51
Q

ik denk dat

A

je pense que I