Frans contact 6 Flashcards
Le beurre
De boter
Une boisson
Een drank
Un croissant
Een croissant
Le formage
De kaas
Une heure
Een uur
Le lait
De melk
Un peu
Een beetje
Une table
Een tafel
Une tartine
Een boterham
Le temps
De tijd
Un sac à dos
Een rugzak
Boire
Drinken
Manger
Eten
Partir
Vertrekken
Passer
Doorgeven
Prendre
Nemen
Chaud(e)
Warm
Comme
Als
Debout - debout!
Op - opstaan!
Demi(e)
Half
Mais
Maar
Mon
Mijn
Puis
Daarna,nadien, vervolgens
Vite
Vlug
Vrai
Waar (als in “ ‘t is waar!”)
Tout le monde
Iedereen
C’est vrai?
Is ‘t waar? écht?
Ils sont à table
Ze zitten aan tafel
Qu’est-ce que tu vas manger
Wat ga je eten?
Je vais prendre un croissant
Ik ga een croissant nemen
Et comme boisson?
En als drank?
Tu me passes la beurre, s’il vous plaît?
Wil je mij de boter doorgeven, alsjeblieft?
S’il vous plaît
Alstublieft
Bon appétit
Smakelijk!
Quelle heure est-il?
Hoe laat is het?
Il est .. heures
Het is … uur
Il est temps
Het is tijd
Il est sept heures et quart
Het is kwart over zeven
Il est sept heures moins le quart
Het is kwart voor zeven
Il est sept heures et demie
Het is half acht
Tout le monde est prêt?
Is iedereen klaar?
Nous sommes en retard
Wij zijn te laat
Nous allons partir
We gaan vertrekken
Zut!
Verdorie!