Frans 6 D Faire Flashcards
1
Q
ik maak/doe
A
je fais
2
Q
jij maakt/doet
A
tu fais
3
Q
hij maakt/doet
A
il fait
4
Q
zij maakt/doet
A
elle fait
5
Q
men maakt/doet of wij maken/doen
A
on fait
6
Q
wij maken/doen
A
nous faisons
7
Q
jullie maken/doen of u maakt/doet
A
vous faites
8
Q
zij maken/doen
A
ils font
9
Q
ik doe aan tennis / ik tennis
A
je fais du tennis
10
Q
we doen aan zwemmen / we zwemmen
A
nous faisons de la natation
11
Q
jij doet aan klimmen / jij klimt
A
tu fais de’l escalade