Frans 4 E Phrases-clés Flashcards
1
Q
Ga jij naar de middelbare school?
A
Tus vas au college?
2
Q
In welke klas zit jij?
A
Tu es en quelle classe?
3
Q
Wie is je leraar Frans?
A
C’est qui ton prof de francais?
4
Q
Is hij aardig
A
Il est sympa?
5
Q
Heb jij huiswerk
A
Tu as des devoirs?
6
Q
Voor wanneer is dat?
A
C’est pour quand?
7
Q
Ja, ik ga naar de middelbare school
A
Qui, je vais au college
8
Q
Ik zit in de eerste klas
A
Je suis en cinquième
9
Q
Het is meneer Duval
A
C’est monsieur Duval
10
Q
Nee, hij is streng
A
Non, il est sévère
11
Q
Ja, ik heb huiswerk voor wiskunde
A
Oui, j’ai des devoirs de maths
12
Q
Het is voor maandag
A
C’est pour lundi