Fotosynthese + metabolisme, plantenanatomie, weefselkweek/steriel werken/medium, PCR, genetica, gel-elektroforese Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen autotroof en heterotroof?

A

Autotroof maakt voedsel zelf. Heterotroof is afhankelijk van andere organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zitten de chloroplasten?

A

Bij de parenchymcellen (meeste zitten in pallisadeparenchym).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent metabolisme?

A

Het totaal aan chemische reacties in een cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor proces vindt er bij algen in het donker plaats?

A

Celademhaling/dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wordt een oplossing met algen in het zonlicht duurder of basischer?

A

Basischer, omdat de algen de CO2 uit de oplossing halen en CO2 maakt een oplossing zuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de reactievergelijking van de fotosynthese (assimilatie)?

A

CO2 + H2O + licht –> C6H12O6 + O2 + energie (ATP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de reactievergelijking van de celademhaling (dissimilatie)?

A

C6H12O6 + O2 + energie –> 6CO2 + H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke twee vormen van groei kent een plant?

A

Primaire groei (lengte) en secundaire groei (dikte).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is assimilatie?

A

Organise stoffen omzetten naar anorganische stoffen, dit geeft energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is dissimilatie?

A

Anorganische stoffen omzetten naar organische stoffen, dit kost energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen assimilatie en dissimilatie?

A

Assimilatie is opbouwend, dissimilatie is afbrekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk proces vindt plaats in de chloroplasten?

A

Fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uit welke deelprocessen bestaat de fotosynthese?

A

Lichtreactie (splitsen van water) en de donkerreactie (koppelen van waterstof en koolstofdioxide).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit welke drie weefsels zijn planten opgebouwd?

A

Opperhuidweefsel (epidermis), grondweefsel, vaatweefsel (transportweefsel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is endodermis?

A

De buitenste rij cellen van een doorsnede.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doen floëem en xyleem?

A

Floëem (bastvat) vervoert glucose van de bladeren naar de wortels en xyleem (houtvat) vervoert water en mineralen van de wortels naar de bladeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen monocotyl en dicotyl?

A

De ligging van de vaatbundels. Bij monocotyl ligt het verspreid, bij dicotyl in een ring. Bij de bladeren heeft de monocotyl lange parallelle nerven, dicotyl heeft veernervige structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar zit het meristeemweefsel?

A

In de groeitoppen van stengel en wortel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar zitten de huidmondjes van een plant?

A

In de epidermis van het blad. Huidmondjes zorgen voor de uitwisseling van gassen. Water kan er wel door verdampen, maar niet worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen waterblad en droogblad?

A

Waterblad heeft cuticula (vetlaagje), heeft bijna geen huidmondjes aan de onderkant, heeft grotere holtes in het sponsparenchym omdat hij moet blijven drijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 3 organen heeft een plant en wat zijn hun functies?

A
  1. Blad - fotosynthese vindt hier plaats.
  2. Stengel - lengtegroei, steun en stevigheid, en hierdoor lopen de vaatbundels.
  3. Wortel - opnemen van water en mineralen, opslaan reservevoedsel, steun en stevigheid bieden aan de plant.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat kleurt de astablauw aan en wat kleurt de saffranine aan?

A

Blauw kleurt xyleem en saffranine kleurt floëem (rood).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waaruit bestaat het vaatweefsel?

A

Xyleem en floëem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom moet je steriel werken?

A

Je wil geen besmetting (schimmel- of bacteriële infectie). Deze kunnen de kweek beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waaruit bestaat het medium?

A

MS-zouten, agar-agar, suiker (getal van naam van medium).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is callus?

A

Cellen zonder functie die ongeremd delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een weefselkweek?

A

Het delen of kweken van planten of onderdelen onder steriele omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is genotype?

A

Eigenschappen die in de genen staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is fenotype?

A

Dat is hoe je eruit ziet, hoe de genen tot uiting komen onder invloed van milieufactoren. Zijn waarneembare eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een aangeboren eigenschap?

A

Dit zijn fenotypische eigenschappen die niet erfelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is dominant en wat is recessief?

A

Dominant is overheersend allel (deze eigenschap komt tot uiting als een organisme heterozygoot is). Recessief is de onderlinge factor (komt alleen tot uiting als het organisme homozygoot recessief is).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is een gen?

A

Het gedeelte van het DNA dat iets zegt over één eigenschap.

33
Q

Wat is het verschil tussen homozygoot en heterozygoot?

A

Homozygoot is dat je voor het gen twee dezelfde invullingen hebt (AA of aa). Heterozygoot is dat je twee verschillende invullingen van genen hebt (Aa).

34
Q

Wat is het verschil tussen transgenese en cisgenese?

A

Cisgenese is DNA van hetzelfde soort. Transgenese is dat DNA van een ander soort is. Een gen van een ander organisme komt in een bacterie tot uiting.

35
Q

Waarom pak je bij ‘‘Wie is de vader van Max’’ het y-chromosoom?

A

De vader van Max en Max hebben exact dezelfde identieke y-chromosomen.

36
Q

Wat is intermediair?

A

Beide allellen oefenen evenveel invloed uit (KwKw x KrKr –> KwKr).

37
Q

Welke drie stappen zijn er bij de PCR en bij welke temperatuur gebeuren deze stappen?

A

Denaturatie (bij ongeveer 95 graden), hechting (tussen de 55 en 65 graden) en verlenging (bij ongeveer 72 graden).

38
Q

Wat betekent PCR?

A

Polymerase Chain Reaction.

39
Q

Wat zorgt er voor dat de primers aan het DNA hechten?

A

De temperatuur. Zodra deze lager wordt, hechten de primers (door middel van H-bruggen) vanzelf op de goede plek aan het DNA.

40
Q

Wat bindt de DNTP’s?

A

TAQ-polymerase.

41
Q

Wat is het verschil tussen de twee primers?

A

De een is forward, en de ander is reverse. Ze gaan op verschillende plekken van het DNA aan het werk (ene hecht aan 3’-5’-streng, andere aan de 5’-3’-streng).

42
Q

Waarom doe je een PCR?

A

Om een bepaald stukje DNA te vermenigvuldigen.

43
Q

Waarom gebruik je TAQ-polymerase?

A

Omdat dit enzym hoge temperaturen kan verdragen.

44
Q

Welke verbindingen in het DNA worden afgebroken bij de denaturatie?

A

Waterstofbruggen.

45
Q

Waarom hoef je niet steriel te werken bij PCR?

A

De eerste stap is verwarmen naar 95 graden, dus gaan bacteriën meteen dood. En, je wil geen ander DNA in jouw monster waar misschien de primers op passen (dan krijg je een vals-positieve uitslag).

46
Q

Wat voor een lading heeft DNA?

A

DNA is negatief geladen bij deze buffer.

47
Q

Wat zit er in de agarosegel bij elektroforese?

A

Agarose, TAE buffer 1* en SYBR-safe.

48
Q

Wat is een DNA-ladder?

A

Dat is een oplossing waarin verschillende lengtes DNA zitten die op vaste plekken in de gel zitten na een half uur runnen.

49
Q

Wat zegt het percentage van de gel over welke grootte de deeltjes DNA je kunt scheiden?

A

Hoe dikker de gel, hoe kleiner de fragmenten moeten zijn om ze te scheiden. Grote fragmenten gaan heel slecht door een dikke gel. Dus bij een laag percentage scheidt je grote fragmenten, bij een hoog percentage scheidt je kleine fragmenten.

50
Q

Waarvoor dient SYBR-safe?

A

Zorgt er voor dat het DNA zichtbaar is onder Uv-licht.

51
Q

Wat heeft de spanning voor invloed op de electroforese?

A

Hoe hoger het voltage, hoe harder het DNA aangetrokken wordt door de plus-pool. Te hoge spanning is neit goed, want dan smelt de gel, plus je gaat de scheiding forceren waardoor de bandjes vaag worden.

52
Q

Hoe bereken ik TAE 50* naar 1*?

A

Met c1v1 = c2v2

53
Q

Waarvoor dient loading-dye?

A

Dit dient er voor om het DNA ‘‘zwaarder’’ te maken zodat het in de slotjes blijft zitten, plus je kunt het loopfront zien.

54
Q

Waar moet je op letten bij gelelectroforese?

A

SYBR-safe in de zuurkast, niet te hoog voltage, welke richting de slotjes zitten (moeten bij de min-pool).

55
Q

Wat meet je met de nano-drop?

A

J emeet de extinctie van de zouten/alcoholen (230 nm), DNA/RNA (260 nm) en eiwitten (320 nm)

56
Q
Wat is de functie van de volgende reagentia/onderdelen die je bij elektroforese gebruikt?
SYBR-safe
Kam
Loading dye
UV bak
DNA-ladder
A
SYBR-safe = het zichtbaar maken van het DNA in de UV-illuminator
Kam = ruimte om het DNA in de gel te verkrijgen.
Loading-dye = kleuren en verzwaren van het DNA
UV-bak = zichtbaar maken van DNA
DNA-ladder = een ''ladder'' waarvan de lengte van de verschillende DNA moleculen bekend is.
57
Q

Op welke momenten moet je één handschoen dragen bij de elektroforese, en waarom?

A

Wanneer je met SYBR-safe werkt, omdat het kankerverwekkend is (carcinogeen).

58
Q

Waarom moet je maar één handschoen dragen en niet twee?

A

Zo heb je de micropipet vast zonder handschoen en houd je deze schoon doordat je beter oplet op wat je doet. Zo voorkom je kruisbesmetting.

59
Q

Waarom wordt er RNase toegevoegd aan het einde van experiment LE12-B-02 (isolatie DNA uit bacteriën)?

A

RNase breekt RNA af, je wil alleen het DNA en niet het RNA gebruiken.

60
Q

Waarom moet het TAQ-polymerase en de mastermix op ijs worden bewaard tot vlak voordat je de PCR-mix in het apparaat doet?

A

Moet goed bewaard blijven, zodat ze goed werkzaam blijven. Op ijs staan enzymen stil, dus dat maakt het DNA niet kapot (DNase van je handen).

61
Q

Wat is nuclease vrij water en waarom wordt dit gebruikt in de PCR mix (in plaats van demiwater)?

A

Water waar geen kernmateriaal in zit. Wordt gebruikt zodat er geen vals-positieve uitslag komt.

62
Q

Er wordt een ander percentage agarosegel gebruikt bij experiment LE12-B-04 dan bij experiment LE12-B-01. Waarom is dat?

A

Bij dit experiment gebruik je plasmide DNA in plaats van chromosomaal DNA. Bij een lager percentage scheidt je grotere moleculen; plasmide DNA is dus iets groter.

63
Q

Er wordt een andere looptijd gebruikt bij experiment LE12-B-04 dan bij experiment LE12-B-01. Waarom is dat?

A

De moleculen zijn iets groter, dus hebben ze een andere looptijd nodig.

64
Q

Wat is anabolisme?

A

Energieverbruikend proces (assimilatie).

65
Q

Wat is katabolisme?

A

Proces waarbij chemische verbindingen worden afgebroken en energie vrijkomt (dissimilatie).

66
Q

Welk licht wordt door chlorofyl geabsorbeerd?

A

Rood en blauw licht, dit geabsorbeerde licht wordt gebruikt voor de fotosynthese. Groen licht wordt weerkaatst.

67
Q

Zijn heterotrofe organismen in staat tot fotosynthese? Leg dit uit.

A

Nee, al het voedsel komt oorspronkelijk uit de chloroplasten van planten.

68
Q

Waar in de chloroplasten speelt de lichtreactie zich af en waar speelt de donkerreactie zich af?

A

Lichtreactie op de lamellen (thylakoïden), donkerreactie in stroma.

69
Q

In groene cellen wordt de gevormde glucose eerst omgezet in zetmeel. Welk effect heeft dit op de osmotische waarde van bladcellen?

A

Zetmeel is onoplosbaar in water en dus niet osmotisch actief.

70
Q

Bij de meeste planten worden koolhydraten getransporteerd naar andere delen van de plant waarbij zetmeel eerst wordt omgezet tot saccharose. Leg uit waarom dit noodzakelijk is.

A

Saccharose is oplosbaar in water en kan zo getransporteerd worden door de vaatbundels van de plant.

71
Q

Waarom sterft een cel na afzetting van een dikke secundaire celwand? Heeft het afsterven van de cel gevolgen voor de stevigheid van de plant?

A

Door verhouting van de cel. De celwand blijft intact zodat dit geen gevolgen heeft voor de stevigheid.

72
Q

Een houtvat onstaat in volgorde:

A

Het doorboren van de tussenwant, oplossen van de cel-inhoud en aanbrengen van wandversteviging.

73
Q

Welke functie vervullen de vele mitochondriën in de hals van een zaadcel?

A

Mitochondriën zorgen voor de energieproductie voor het bewegen van de zaadcel.

74
Q

Bij een vrouw komt na de meiose vrijwel al het cytoplasma in een van de dochtercellen terecht. Wat is hiervan de reden?

A

Dit wordt de eicel, dat zich na de bevruchting kan ontwikkelen tot een embryo.

75
Q

Eencellige organismen planten zich in het algemeen ongeslachtelijk voort. Onder bepaalde milieuomstandigheden treedt bij deze organismen vaak geslachtelijke voortplanting op. Wanneer zal dit gebeuren en waarom?

A

Om zich aan te kunnen passen aan veranderende milieu omstandigheden.

76
Q

Op welk moment komt het genotype van een individu vast te liggen?

A

Vlak na de bevruchting.

77
Q

Waardoor kan een individu met het genotype AABB geen geslachtscellen maken met het genotype AA of BB?

A

Een chromosomenpaar (AA) kan in principe niet in een geslachtscel terecht komen.

78
Q

Waarom wordt een terugkruising uitgevoerd met een homozygoot recessief en niet met een homozygoot dominant individu?

A

Bij een homozygoot dominant individu is het genotype al bekend en zullen alle nakomelingen dit dominante gen tot uiting brengen.

79
Q

Wat is de maximale en wat de optimale temperatuur voor de werking van het enzym TAQ-polymerase? Waarom is dit enzym bijzonder geschikt voor de PCR?

A

Maximale temperatuur is 95 graden, optimale temperatuur is 72 graden. Is geschikt voor PCR omdat het enzym intact blijft tijdens de denaturatiefase van de PCR.