final: chapters 6-8 Flashcards
de vriendin
(girl)friend
de serveerster
waitress (female)
de ober
server (male)
de tafel
table
ons
us
bij
at
HET raam
window
gaan zitten
sit down
de menukaart
menu
te
to
ik heb dorst
i’m thirsty
mij
me
alleen
only/just
HET hoofdgerecht
entree
ik heb honger
i’m hungry
HET voorgerecht
appetizer
HET nagerecht / HET toetje
dessert
erg
very
als
as
de biefstuk
steak
frietjes (HET frietje)
chips
de salade
salad
de kip
chicken
de rijst
rice
HET vlees
meat
vegetarisch(e)
vegetarian
kiezen
choose
HET mes
knife
HET bestek
cutlery
de vork
fork
de lepel
spoon
halen
fetch
moeilijk
difficult
het gaat wel
it’s ok
de soort
kind
houd (houden) van
like
proef (proeven)
try
vet
greasy/rich
HET ijs
ice cream
vruchten (vrucht)
fruit
zonder
without
mogen
allowed to
permission (MOGEN we hier roken?)
polite request (MAG ik een biertje?)
willen
want to
desire (ik WIL graag en biertje bestellen)
moeten
must
obligation (MOETEN we fooi geven?)
necessity (ik MOET even naar de we)
kunnen
be able to/can
possibility (wij KUNNEN de rekening splitten)
polite request (KAN ik een rondje bestellen?)
ability/skill (ik KAN heel lekker koken)
zullen
shall
proposal (ZULLEN we een biertje bestellen?)
future (ik ZAL je een tikkie sturen)
zullen request structure
zullen + we + infinitive
V1 + subject + rest + V2 + rest of rest
ex: zullen we vanavond een concertzien?
rest = when –> how/what –> location
hoeven
need
modal verb formula
S - V1 - R - V2
ik - kan - goed - piano spelen
mogen conjugation
ik - mag
jij/je/u - mag
hij/zij/ze - mag
het - mag
wij/we - mogen
jullie - mogen
zij/ze - mogen
willen conjugation
ik - wil
jij/je/u - wil/wilt
hij/zij/ze - wil
het - wil
wij/we - willen
jullie - willen
zij/ze - willen
moeten conjugation
ik - moet
jij/je/u - moet
hij/zij/ze - moet
het - moet
wij/we - moeten
jullie - moeten
zij/ze - moeten
kunnen conjugation
ik - kan
jij/je/u - kan/kunt
hij/zij/ze - kan
het - kan
wij/we - kunnen
jullie - kunnen
zij/ze - kunnen
zullen conjugation
ik - zal
jij/je/u - zal/zult
hij/zij/ze - zal
het - zal
wij/we - zullen
jullie - zullen
zij/ze - zullen
vind je __ lekker?
do you find __ delicious?
houd je van __ ? ja, ik hou van __
do you like __ ? yes, i like __
lust jij __?
do you eat/like __?
het is oké/redelijk
it is ok/tolerable
ik vind het niet lekker
i find it not delicious
ik houd niet van / ik lust geen
i do not like
ik vind het (erg/heel) vies/vreselijk/verschrikkelijk/afschuwelijk
i find it (very) nasty/terrible/horrible/awful
kleding
clothing
verschillend(e)
different
HET merk (merken)
brand
soms
sometimes
normaal
usually
wat voor
what kind of
HET model
style
licht(e)
light
laag
low
probeert (proberen)
try on
allebei
both
ergens
somewhere
passen
try on
paskamers
changing rooms
zitten
fit
kleiner(e) / kleinst(e)
smaller / smallest
wijd
wide