Filosofie 4 Flashcards
Plato’s tekst over de ziel: Waarom is het verschil tussen kennis en mening belangrijk op vlak van de ethiek? Wat betekent het dat de deugden bij Plato worden geïnternaliseerd?
Wanneer Plato (5e – 4e eeuw V.C.) het over ethiek heeft, heeft hij het over de morele opvoeding. Wat we meedelen aan de pupillen in de opvoeding zijn opinies of meningen (= overtuigingen waarvan we niet kunnen aangeven waarom ze al dan niet gefundeerd zijn), hierdoor is de morele
opvoeding kwetsbaar want allerhande gebeurtenissen en invloeden kunnen onze mening bedreigen en onze morele opvatting op losse schroeven zetten. Voor dit probleem vindt Plato een oplossing: een stabiele morele grondhouding, die bestand is tegen slechte invloeden, kan alleen worden verworven door onze moraliteit te funderen op ware kennis. Hiervoor haalt Plato de morele staatsorde aan, hierin worden de deugden geïnternaliseerd. Op basis van inzicht (= deugd volgens Plato) worden er 3 groepen gevormd die de staat zullen leiden.
1) Leiders/ wachters: personen met het hoogste inzicht, zij dienen het algemeen belang.
2) Helpers: personen die de interne en externe veiligheid van de staat bewaken. (vervullen taken zoals leger, politie)
3) Handwerkers : personen die voorzien in de materiële behoeften van de hele bevolking (landbouwers of ambachtslieden)
□ Volgens Plato is dit de hele staatsorde die volstrekt parallel is met de inwendige orde van de individuele ziel. (leiders = taak van de redelijkheid met de overeenkomstige deugd van inzicht en verstandigheid, helpers
= afweer van gevaar regelen met de deugd van dapperheid, handwerkers zorgen voor de voorzinging van behoeften met als deugd de zelfbeheersing)
□ link van de staatsorde met ethiek : de mens is zelf een ministaat die pas tot echte deugdzaamheid kan komen dankzij de goede orde van de staat, daarmee is de staatsorde een moreel project: ze is de voorwaarde van moraliteit in het individu, en haar eerste en belangrijkste taak is de organisatie van de morele opvoeding.
Tekstfragement van Plato in verband met de ziel
Plato (5e – 4e eeuw V.C.) ontwikkelt een consistente leer over de ziel. Bij Plato is de ziel het beginsel van een zedelijk leven, het is de kern van onze persoonlijkheid. Morele goedheid wordt daarbij verinnerlijkt. Morele goedheid komt volgens Plato voort uit een harmonieuze verhouding tussen drie ‘delen’ van de ziel, deze drie delen hebben ook elk hun eigen deugd/werkterrein:
1. De redelijke ziel = vermogen tot redeneren (deugd : verstandigheid)
2. De vurige/ driftige ziel (deugd : dapperheid)
3. Het vermogen tot begeren (deugd : zelfbeheersing)
□ de harmonieuze vereniging van deze drie, waarbij de rede de leiding neemt, is de overkoepelende deugd rechtvaardigheid.
Aristoteles’ tekst over geluk uit zijn latere werk vergelijk met wat hij in zijn eerste werken over geluk zegt
- Eerste visie geluk: het menselijke geluk is de hoogst mogelijke actualisering van de hoogst mogelijke vermogens van de mens. Het gaat hier om het rationele vermogen, en de mogelijkheid om ons leven te laten bepalen door de activiteit van het intellect. Om dit te realiseren wordt de ethiek voor het eerst als een aparte wijsgerige discipline beschouwd. Hierbij maakt Aristoteles een onderscheid tussen theoretische aspiraties (de wetenschap) en praktische aspiraties (de verstandigheid). Deze praktische wijsheid heeft dan de maken met particuliere richtlijnen, die individu -en situatiegebonden zijn; de ervaring is voor deze vorm van weten vereist. Het project van de ethiek bestaat er dan in om de rationele principes van het goede handelen bloot te leggen, zodat de lezer begrijpt hoe de deugd daadwerkelijk moet worden beoefend. Om dit verder duidelijk te maken komt Aristoteles met het onderscheid tussen ‘doen’ (praxis) en ‘maken’. Het geluk is bij uitstek van de orde van de praxis: het dient geen verder doel dan zichzelf. De praxis is namelijk een handeling die omwille van zichzelf wordt nagestreefd.
- Tweede visie geluk: In zijn tweede visie stelt Aristoteles dat het menselijke geluk te vinden is in de eerste aspiratie van de ethiek: de theoretische aspiratie (de wetenschap). De verklaring voor deze wending is dat volgens Aristoteles de theoretische activiteit de hoogste actualisering is van de menselijke rationaliteit, dus dan moet de hoogste menselijke zelfontplooiing (en dus het geluk) ook hier te situeren zijn.
- Vergelijking 2 visies: Aristoteles stelt in zijn eerste visie dat de weg naar het geluk vertrekt vanuit de praktische wijsheid (eerste aspiratie van de ethiek), in zijn tweede visie stelt hij dat het menselijke geluk uiteindelijk in de theoretische activiteit (tweede aspiratie van de ethiek) ligt.
Tekstfragment van Aristoteles over het hoogste goed: leg het verband met zijn teleologie
Het begrip teleologie vinden we terug bij Aristoteles (4e eeuw), het begrip komt voort uit de 4 oorzaken tot ‘echte’ kennis (1: formele oorzaak 2: materiële oorzaak 3: efficiënte oorzaak 4: doeloorzaak). Het begrip teleologie stelt dat een vorm altijd doelgericht is, zonder doel kan nooit iets ontstaan; dit komt voort uit de belangrijkste oorzaak: de doeloorzaak. Er is dus een koppeling tussen vorm en doel, het doel bepaalt wat de dingen zijn; er is een doelgerichtheid.
Eerste tekst van Aristoteles (nicomachische ethiek boek i) eerste 9 lijnen over het goede, verbind teleologie met de tekst
Het begrip teleologie vinden we terug bij Aristoteles (4e eeuw), het begrip komt voort uit de 4 oorzaken tot ‘echte’ kennis (1: formele oorzaak 2: materiële oorzaak 3: efficiënte oorzaak 4: doeloorzaak). Het begrip teleologie stelt dat een vorm altijd doelgericht is, zonder doel kan nooit iets ontstaan; dit komt voort uit de belangrijkste oorzaak: de doeloorzaak. Er is dus een koppeling tussen vorm en doel, het doel bepaalt wat de dingen zijn; er is een
doelgerichtheid.
Tekst Kant: Hoe is dit een herformulering van de Copernicaanse revolutie Paradox van de hogere begrippen/kennis?
Kant wou ook in de filosofie een Copernicaanse revolutie doorvoeren: Hij wil tot a priori-voorwaarden van objectieve rationele kennis komen. Dit wil hij doen door het beginstandpunt vd filosofie te veranderen en zo het scepticisme van Hume te overstijgen. Om te komen tot objectieve rationele kennis moeten we vertrekken van een transcendentaal standpunt (in 3 stappen):
1) Een subject voor wie het sceptisch standpunt (=minimaal standpunt), een standpunt is.
2) Sceptische twijfel (=tegenstelling tussen objectieve en subjectieve ervaringsoordelen)
3) Het subject moet objectief zijn (universeel geldig)
De nieuwe methode om tot objectieve rationele kennis te komen: het subject zal zichzelf vanop een afstand objectief beschouwen om de manier waarop de dingen worden gekend te onderzoeken. Het resultaat van deze methode is een algemeen begrip: a priori-voorwaarden van objectieve rationele kennis. Hieruit leidt hij af dat causaliteit wel tot objectieve werkelijkheid kan komen, hiermee is het scepticisme van Hume doorbroken en kan de revolutie in de filosofie van start gaan: we moeten ons richten op de actieve rol die het subject speelt in de kennisverwerving. De actieve kennis (=kennis over objecten zelf bepalen ipv ons er louter op af te stemmen) staat hierbij centraal. Dit is de revolutie want hiervoor was er enkel sprake van passieve kennis (=objecten overkomen de subjecten, subjecten stemmen zich af op de objecten).
Tekstfragment Descartes’ tweede meditatie: Hoe is de droom een herbevestiging van de eerste zekerheid en wat is het verband met het gesloten bewustzijn?
!!! (p. 118 en 119)
Descartes (16e – 17e eeuw) Het gesloten bewustzijn is het subject dat onvermijdelijk geïsoleerd raakt omdat elke rechtstreeks relatie met een object uitgesloten is. Dat komt omdat er een strikte scheiding is tussen de innerlijke wereld van het denken en de uitwendige wereld die van een andere orde is. De wereld van het object wordt nu
de ‘buiten-wereld’.
Tekst Descartes over dromen: hoe komt hij tot het idee van uitgebreidheid en waarvoor gebruikt hij dat? Volstaan de representations voor het
bestaan van iets dat erbij hoort?
Het idee van uitgebreidheid behelst de tel- en meetbaarheid, de kwantiteit als zodanig (als begrip), en dus los vh reële bestaan vd tel-en meetbare wereld.
Plato/ leg de drie delen van de ziel uit, hoe staan deze in verhouding met de staat, hoe spelen episteme de doxa een rol.
Plato (5e – 4e eeuw V.C. : realisme) ontwikkelt een consistente leer over de ziel. Bij Plato is de ziel het beginsel van een zedelijk leven, het is de kern van onze persoonlijkheid. Morele goedheid wordt daarbij verinnerlijkt. Morele goedheid komt volgens Plato voort uit een harmonieuze verhouding tussen drie ‘delen’ van de ziel, deze drie delen hebben ook elk hun eigen deugd/werkterrein:
1) De redelijke ziel = vermogen tot redeneren (deugd : verstandigheid)
2) De vurige/ driftige ziel (deugd : dapperheid)
3) Het vermogen tot begeren (deugd
: zelfbeheersing)
de harmonieuze vereniging van deze drie, waarbij de rede de leiding neemt, is de overkoepelende deugd rechtvaardigheid.
Deze inwendige orde van de individuele ziel is volstrekt parallel met de morele staatsorde. Die staatsorde is geordend volgens de 3 ‘delen’ van de ziel: 1) Leiders : dienen het algemeen belang (volgens de redelijke ziel)
2) Helpers : taken behartigen van leger en politie (volgens de vurige ziel)
3) Handwerkers : voorzien in de materiële behoeften van de hele bevolking (volgens het vermogen tot begeren)
Descartes: beschrijf het wasargument en wat is de functie hiervan. Hoe toont dit dat we niet op onze zintuiglijke vermogens af kunnen gaan om kennis te verwerven? Wat wil de zekerheid over het bestaan van het stukje was zeggen over het bestaan van het subject?
Het wasargument : trekt de zintuigen in twijfel : welke vaste kennis zou ik via de zintuigen kunnen verwerven, als een stukje was bij verhitting schijnbaar een andere waarneembare vorm aanneemt, terwijl het toch hetzelfde stukje was blijft? Hieruit concludeert hij dat de eigen waarneming niet te vertrouwen is en het bovendien mogelijk is dat je permanent aan het dromen bent.
Kant: leg het verband met de wetenschappelijk methode van Bacon (toon aan in de tekst)
Wetenschappelijke methode van Bacon (16e
– 17E eeuw) : zijn methode ligtin de wiskundige manier van kijken, die al op voorhand onze verwachtingen, en ook onze observaties, bepaalt.
Kant: wat wordt bedoeld met a priori en wat wordt bedoeld met dingen die op zichzelf niet kenbaar zijn?
- A priori is een begrip dat we terugvinden bij Kant (18e – 19e eeuw) om de vraag “Welke rol de waarneming speelt in de kennis” de beantwoorden. In deze vraag gebruikt Kant een terminologie voor de classificatie van uitspraken waarbij hij onderscheid maakt tussen synthetische en analytische uitspraken, en tussen a priori en a posteriori uitspraken. A priori betekent : universeel en noodzakelijk geldig zonder aan de empirie te moeten worden getoetst.
- De dingen op zichzelf = het Ding an sich.
Het Ding an sich is het reële bestaan buiten het subject. Het zendt prikkels uit die het subject kan waarnemen om uiteindelijk tot kennis te komen. Het Ding an sich kan op zichzelf nooit gekend worden, we kunnen slechts kennisnemen van de dingen die het Ding an sich aan ons aandient.
Descartes tweede meditatie; waarom heeft het malin génie geen invloed op het je pense? + wat betekent het dat het ding een ‘denkend ding’ is?
Het malin génie van Descartes (16e -17e) eeuw : rationalisme) heeft geen invloed op het ‘je pense’ omdat de denk-act van al het twijfelen (twijfelen of je wel onbetwijfelbare kennis komt) als zodanig al een feit is.
Wanneer je twijfelt herbevestig je namelijk de twijfel dus het twijfelen op zich is zeker een activiteit. Deze denk-act is onbetwijfelbaar omdat elke poging om ze te betwijfelen zelf die denk-act al erkend. Deze activiteit bestaat niet in het ijle maar heeft een drager nodig om de act te volbrengen. Deze drager is het cogito: ik denk, dus ik ben.
Het cogito is een ‘denkend ding’ (een denkende substantie), het is namelijk dankzij het feit dat het cogito denkt, dat het kan affirmeren dat het werkelijk ‘is’. Er is geen toegangsweg tot de wereld buiten het cogito dan via het eigen bewustzijn van het cogito.
Tekst van Kant: wat wordt bedoeld met ‘a priori’
A priori staat voor de universele en noodzakelijke van een stelling, zonder dat
dit empirisch moet geverifieerd worden.
Tekst van Descartes: Hoe komt Descartes hier tot zijn eerste zekerheid, en waarom heeft het malin génie daar geen invloed op?
Het idee van uitgebreidheid behelst de tel- en meetbaarheid, de kwantiteit als zodanig (als begrip), en dus los vh reële bestaan vd tel-en meetbare wereld.