farmacologie Flashcards
1
Q
hoe kan je bronchodilatatie krijgen
A
- parasympaticolytica (AchM receptor antagonist) –> zet parasympaticus uit = atropine
- sympaticomymetica (beta-2-adrenoreceptor agonist) –> zet sympaticus aan = adrenaline of clenbuterol of salbutamol
2
Q
afvoeren van mucus
A
- mucolytica –> afbraak van S-bruggen of mucopolysacchariden = acetylcysteïne (s-brug) of broomhexine (mucopolysacchariden)
- verdampers
- expectorantia –> vagale prikkeling stimuleren
3
Q
onderdrukken hoestreflex
A
- anti-tussiva
- codeïne = opioïd
- Analgetica/ sedatief
4
Q
decongestie
A
Slijmvlieszwelling wegnemen
- efedrine
- pseudoefedrine
- fenylefrine
- xylometazoline
5
Q
verlagen van de pulmonaire hypertensie
A
Sildenafil –> fosfodiesterae V remmer –> minder cAMP afbraak –> relaxatie arteriële gladde spiercellen
6
Q
Stimuleren periferen chemoreceptoren en ademhalingscentrum (stimuleren van de ademhaling bij pasgeboren dieren)
A
doxapram = analepticum
7
Q
exogeen surfactant (prematuur geboren veulens of kalveren)
A
Beractant of calfactant