Extreme Experiance Unit 4 Flashcards
1
Q
Klimmen, een klimmer
A
To Climber, A climber
2
Q
Voorbijvaren, een cruise
A
To cruise(by), a cruise
3
Q
Afdalen, een afdaling
A
To descent, a descent
4
Q
Bestaan, het bestaan
A
To exist, existence
5
Q
Bewonen, een inwoner
A
To inhabit, an inhabitant
6
Q
Meten, een maat
A
Te measure, a measurement
7
Q
Fotograferen, een foto
A
To photograph, a photograph
8
Q
Drukken, druk
A
To press, pressure
9
Q
Vastleggen, een record
A
To record, a record
10
Q
Overleven, de overleving
A
To survive, survival
11
Q
Ongeveer
A
Approximately
12
Q
Gemiddeld
A
Average
13
Q
De bodem
A
The bottom
14
Q
Een wezen
A
A creature
15
Q
De diepte
A
The depth
16
Q
Een aardbeving
A
An earthquake
17
Q
Een expeditie
A
An expedition
18
Q
Van de wereld
A
Global
19
Q
Menselijk
A
Human
20
Q
Een top
A
A peak
21
Q
Een planeet
A
A planet
22
Q
Krachtig
A
Powerful
23
Q
Een wetenschapper
A
A scientist
24
Q
Om
A
At
25
Tussentijds
Between
26
Gedurende
During or for
27
In
In
28
Op
On
29
Sinds
Since
30
Tot nu toe
Up till now
31
Al
Yet
32
Onlangs
Lately
33
…geleden
…Ago
34
Hoogte
Height
35
Snelheid
Speed