Crime Unit 3 Flashcards
een misdadiger
A criminal
Een medeplichtige
An accomplice
Een misdaad begaan
To commit a crime
Een overtreding begaan
To commit an offence
Een vingerafdruk achterlaten
To leave a fingerprint
Een auto stelen
To steal a car
Een gestolen auto
A stolen car
Een veroordeling oplopen
To hit a sentence
Een plolitie-inspecteur
A policy inspector
Een politierapport
A police report
Een onderzoek
A examination
Zoeken naar een aanwijzing
To look for a clue
Een alibi hebben
To have a alibi
Een moordenaar arresteren
To arrest a murderer
Aankomen op plaats van de misdaad
To arrive at the crime scene
Luisteren naar een ooggetuigen
To listen to an eyewitness
Een misdadiger identificeren
To indentify a criminal
Een spoor vinden
To fined a trace
Het slachtoffer ondervragen
To question the victim
Een verdachte vinden
To find a suspect
Een onderzoek starten
To start an investigation
Iemands verblijfplaats controleren
To check someone’s Whereabouts
Een ontvoerder
To kidnap
A kidnapper
A kidnapping
Aanranden
To rape
A rapist
A rape
Vermoorden (Moordenaar)
To murwer
A murderer
A murder
Overal plegen
To rob
A robber
A robbery
Stelen
To steal
A thief (-ves)
A theft
Vandalisme plegen
To vandalise
A vandal
Vandalism
Inbreken
To burgle
A burglar
A burglary
Hacken
To phish
A phisher
Phishing
Brandstichting
To set fire to
An arsonist
Arson
Chantage
To blackmail
A blackmailer
Blackmail
Winkeldiefstal
To shoplift
A shoplifter
Shoplifting
Een rond/lang/ovaal/gerimpeld gezicht hebben
To have a round/long/oval/wrinkly face