extra Flashcards
1
Q
nabijheid, dichtbij
A
proximity
2
Q
staatsgreep
A
a coup
3
Q
aangrenzend
A
adjacent
4
Q
Herschikking
A
Realignment
5
Q
wegwerpen
A
To discard
6
Q
(Het) inzetten (van troepen )
A
To deploy (something)
7
Q
Bestraffen, ten nadele van
A
To penalize
8
Q
Afzien, voorafgaan
A
To forego
9
Q
Implementeren, realiseren, uitvoeren
A
To implement
10
Q
Vereiste, voorwaarde
A
Prerequisite
11
Q
Vervangen
A
To supersede
12
Q
Gelijkspel
A
A tie-a draw
13
Q
gecumuleerd, opstapelend
A
Cumulative
14
Q
Verminderen
A
To decrease
15
Q
Lopende effecten
A
Ongoing effects
16
Q
Geaggregeerd, verenigen, samenvoegen
A
Aggregate
17
Q
Samenvallen met, overeenstemmen
A
To coincide with
18
Q
Evenwicht
A
equilibrium
19
Q
Zich bemoeien
A
To meddle
20
Q
Uitbuiten
A
To exploit
21
Q
controversieel
A
Contentious