Expressions 1.A Flashcards
1
Q
Waar kom je vandaan?
A
where are you from
2
Q
waar ga je naar school?
A
where do you go to school?
3
Q
hoeveel geld verdien je?
A
how much money do you earn?
4
Q
hoeveel zakgeld krijgt hij?
A
How much pocket money does he get?
5
Q
wat voor baan heeft je vriendin?
A
what kind of job does your friend have?
6
Q
Was je T-shirt duur?
A
Was your T-shirt expensive?
7
Q
Ben je goed in het vinden van koopjes?
A
Are you good at finding bargains?
8
Q
Wat is je favoriete band?
A
Who are your favourite band?
Dus eigenlijk vraag je: Wie is je favoriete band?