executieve functie stoornissen Flashcards

1
Q

Er zijn drie syndromen te onderscheiden, welke drie?

A
  1. stoornis in de motivatie/drive
  2. stoornis in sociale cognitie
  3. stoornis in executieve functies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stoornis in motivatie/drive, in welk hersengebied is dit en hoe uit zich dat?

A

in de gyrus cinguli anterior

initiatiefverlies en apathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stoornis in de sociale cognitie: waar in de hersenen en hoe uit zich dit?

A

in de ventromediale/orbitofrontale cortex

gestoorde regulatie van emotioneel, sociaal en interpersoonlijk gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stoornis in executieve functies, welk hersengebied en hoe ui zich dit?

A

in de dorsolatere prefrontale cortex

gestoorde planning en regulatie van doelgericht taakgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

executieve functies, geef een beknopte beschrijving

A

hogere hersenfuncties die de aansturing en uitvoering van gedrag controleren en reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zijn de EF specifiek veranwoordelijk voor?

A

voor de planning, initiatie, regulatie en verificatie van complex, doelgericht taakgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer zijn de EF actief?

A

alleen in nieuwe, complexe, niet-routinematig af te handelen situaties. Kortom: wanneer er geen of weinig structuur (geen externe sturing) is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Intact zijn van de EF is bepalend voor? (2)

A

vermogen van patienten om te compenseren voor cognitieve en of somatische tekorten

Vermogen van patienten om zich aan te passen aan de verandere situatie door de gedragsadaptatie en herstructurering van taken en activiteiten

Bepalend dus in hoeverre stoornissen tot beperkingen leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gedragsaspecten EF (er zijn veel, probeer er eens 5 te noemen)

A
inzicht
doelen stellen
planning
initiatief
zelf monitoring/controle
zelf inhibitie 
flexibiliteit en probleem oplossen
strategisch denken en gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

goede diagnostiek van belang maar….. (paradox)

A

patienten zijn succesvol op tests maar falen in het dagelijks leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Variaties zijn intraindividueel. Noem een aantal verklaringen voor het verschil in testsituatie en dagelijks leven: (4)

A
  1. variabiliteit in gedrag: verschil in kunnen en doen
  2. contextafhankelijkheid gedrag door gebrek aan interne regulatie
  3. verminderd vermogen tactieken/strategieen te genereren of toe te passen
  4. verminderd generalisatievermogen (= verminderd leervermogen) en dus het verschil tussen kennis en toepassen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor kan het zelfstandig leven worden belemmerd bij executieve stoornissen?

A

de oorzaak hiervan ligt in het verminderde vermogen tot interne regulatie van het gedrag en dus een grotere afhankelijkheid van externe structuur, hetgeen zelfstandig initiëren en structureren van gedrag verhindert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de drie modules van de behandeling van dysexecutief syndroom

A
  1. Informatie en inzicht
  2. Doelen Stellen en Planing
  3. Initiatiefname, Uitvoering en Regulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef toelichting op module 1, informatie en inzicht

Wat staat centraal?

A
  • 4-6 sessies
  • Psychoeducatie executieve problemen algemeen, specifiek en vertaald naar dagelijks leven
  • Inzicht: zelf monitoring stimuleren

Bijv.: zwakke/sterke puntenlijst maken met concrete voorbeelden

evalueren, huiswerk bespreken, voorspelling van hoe de opdracht zal gaan, gebruik agenda.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Module 2: doelen stellen en planning, geef korte toelichting

Wat is het doel? Welke methode?

A

7-9 sessies
Doel: expliciet maken en concretiseren

APA methode: Algemene Plannings Aanpak
Concrete doelen: wat, waar, wanneer, met wie, hoe, hoe lang

Stappenplan, oefeningen (scripts)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg de APA methode kort uit, welke stappen zijn er? (5) Geef per stap een voorbeeld

A

DOEL: wat wil ik bereiken
PLAN: Hoe ga ik het bereiken (globaal plan)
welke stappen moet ik maken? (concretiseren)
Hoe lang? (tijdschatting)
Wat heb ik nodig? (materiaal)

PREDICTIE: Hoe goed zal ik het doen?

ACTIE: Handel ik volgens plan? Welke problemen kom ik en tegen en hoe los ik ze op?

Evaluatie: Hoe goed deed ik het? Wat werkte wel en niet?

17
Q

Module 3, Initiatiefname, Uitvoering en regulatie. Leg kort uit

Wat is het doel?
Noem de 4 kenmerken

A

9-13 sessies

Doel: uitvoeren van plannen, rekening houdend met veranderingen in situaties

Initiatiefname
Uitvoering en controle
Probleem oplossen
Strategieën incorpereren

18
Q

Module 3. Hoe wordt initiatiefname bewerkstelligd?

A

Door een koppeling aan vaste routines, externe cues

19
Q

Module 3. Hoe wordt de uitvoering en controle bewerkstelligd?

Noem de 5 fases van deze methode

A

Volgens de Goal Management Training

fase 1: STOP! (aandacht op taak richten)
fase 2: BENOEM de HOOFD taak (doelen stellen)
fase 3: SCHRIJF OP/BEPAAL de STAPPEN (doelen opdelen in subdoelen)
fase 4: LEER de stappen. ken ik ze? ja: voer uit. nee: terug naar fase 3 (in geheugen vasthouden)
fase 5: CHECK/CONTROLEER. doe ik wat ik van plan was te doen? (controle)

20
Q

Module 3. Probleem oplossen wordt gedaan volgens? (Bestaat uit 5 stappen)

A

De Problem Solving Training

  1. Probleemoriëntatie/ analyse
  2. Definiëren van het probleem/ hypothesevorming
  3. Genereren van alternatieven/evaluatie oplossingen
  4. Keuze maken
  5. Controleren van de keuze / uitvoering en invoegen als subdoel
21
Q

Module 3. Strategieën worden geincorpereerd door?

A

Door middel van de APA (algemene planningd aanpak)

22
Q

Wat is strategietraining?

A

Het doel van het aanleren van een strategie is dat de patiënt een top-down aanpak tot zijn beschikking krijgt die in verschillende situaties te gebruiken is en zelf in staat moet zijn om deze op de specifieke situatie toe te snijden.
ookwel: “compensatiestrategieën”

Het leren van methoden om in een verscheidenheid aan situaties om te gaan met de gevolgen van een stoornis of te voorkomen dat ten gevolge van de stoornis problemen optreden

23
Q

Noem twee soorten strategietrainingen

A

Goal management training (GMT)

Problem Solving Training (PST)

24
Q

Patiënten hebben problemen met de zelfmonitoring, daarom zorgt …..

A

… de therapeut voor de monitorfunctie van de patiënt waardoor het leren van de patiënt in goede banen wordt geleid

25
Wat is modelling en wat doet de therapeut dan?
De therapeut treedt op als executief rolmodel en doet voor wat hij verwacht van de patiënt
26
Noem drie instructiemethoden voor tijdens een compensatietraining
1. zelf instructie 2. cueing 3. foutloos leren
27
Leg de vier fases uit van de zelf instructie methode
1. Therapeut modelt de zelfinstructies of zelf controle door hardop taakrelevante instructies te zeggen tegen zichzelf als hij de taak uitvoert. 2. Patiënt voert de taak uit terwijl de therapeut de instructies hardop zegt 3. patiënt voert uit en spreekt zelf de instructies hard op uit 4. patiënt voert de taak uit terwijl hij de instructie niet langer hardop, maar in zich zelf uitspreekt
28
Welke behandelmethoden zijn er bij EF en aandachtsstoornissen? Noem de 6 grove categorieën
- omgevingsaanpassingen: externe structurering - gedragsmodificatie - functietraining en stimulatie - vaardigheidstraining: taakspecifieke routines - gebruik van externe hulpmiddelen - strategietraining
29
Wat is de achterliggende gedachte bij omgevingsaanpassingen?
Dat is om meer structuur te creëren, aangezien patiënten met ernstige executieve stoornissen niet goed in staat zijn zelf structuur aan te brengen zodoende wordt adequaat gedrag gefaciliteerd bij de patiënt
30
Wat wordt verstaan onder structuur?
alles wat het gedrag van buitenaf aansuurt en/of ondersteunt
31
Voorbeeld van een omgevingsaanpassing?
maken van lijstjes met een stappenplan voor een bepaalde taak (bij het wassen van kleding in de wasmachine bijvoorbeeld) neuropage: stuurt reminders naar de gebruiker of prompts
32
Wat is de achterliggende gedachte bij gedragsmodificatie?
beschadigingen in de mediobasale frontale gebieden veroorzaken problemen in de sociale cognitie, met sociaal ongepast gedrag tot gevolg. Gedragsmodificatie is erop gericht om ongewenst sociaal gedrag te laten uitdoven, gewenst sociaal gedrag te laten toenemen en het leren te faciliteren
33
Noem drie voorbeelden van gedragsmodificatie
response cost --> negatieve bestraffing. Ook met cognitieve overlering: minuut lang een zin herhalen met wat je niet mag doen. self monitoring training (smt) --> controle over verbale uitingingen te vergroten (teller gebruiken) differentieel reinforcement of low rates of responding (drl) --> doel is om de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen door lage frequenties van dat gedrag te bekrachtigen -> instellen van target -> later verlagen van target
34
functietraining, wat is dat?
achterliggende gedachte is dat functies hersteld of verbetert kunnen worden door cognitieve stimulatie. Ook wel cognitieve hertraining.
35
Wat is de kern van een vaardigheidstraining?
taakspecifieke routines, een vaardigheid is een situatiegebonden routine die wordt aangeleerd dat de verwachting niet is dat deze generaliseerd naar andere situaties. vb: gesproken of geschreven stappenplan voor specifieke routines, die geoefend worden met de patiënt aan de hand van een afnemend aantal cues, zodat de zelfstandigheid in het uitvoeren van de reeks handelingen zo goot mogelijk wordt.
36
backward of forward chaining, wat is dat?
Omdat vaardigheden stapsgewijs worden aangeleerd, en herhaald, kan de therapeut bij backward chaining alle stappen voor doen en herhalen, behalve de laatste. Er volgt een prompt bij de laatste stap en de geleerde moet zelf de laatste stap voltooien. Als dit goed gaat, dan de laatste twee stappen, etc.
37
Wat is de achterliggende gedachte van de goal management training?
Die is ontworpen om de uitvoering van complexe taken te kunnen monitoren. Patiënten met EF stoornissen neigen tot een gehaaste, impulsieve aanpak, waarbij er goal neglect optreedt. Dat is een onvermogen om relevante (sub)doelen actief in het werkgeheugen vast te houden waardoor het einddoel uit het oog verloren wordt en de taak niet adequaat uitgevoerd wordt. Er is onvoldoende inhibitie van irrelevante handelingen en/of gedachten.
38
In welke drie controleaspecten van de aandacht spelen de EF een belangrijke rol?
1. Gerichte aandacht. controle is nodig om de aandacht te richten en om selectief te kunnen reageren op een bepaalde stimulus. Inhibtie van automatische responsen is hier dan nodig (Stroop) 2. Verdeelde aandacht is nodig in een taaksituatie waarin twee of meer soorten input verwerkt moeten worden. (kijken naar een film met ondertiteling bv) 3. Volgehouden aandacht. In beide gevallen is het langdurig volhouden van executieve controle over de aandacht een voorwaarde.