Examenvragen Flashcards

1
Q

Wat betekent het dat de ethiek behoort tot de praktische filosofie en welk zijn de grenzen en de doelstellingen van de praktische filosofie?

A

In de filosofie wordt een onderscheid gemaakt tussen theoretische filosofie (handelend over de werkelijkheid zoals ze is) en praktische filosofie (handelend over de werkelijkheid zoals ze zou moeten zijn). De praktische filosofie wordt op haar beurt ingedeeld in drie grote onderdelen. Descriptieve ethiek gaat op zoek naar een wettenschappelijke beschrijving van een gegeven verklaart de moraal door hem te verbinden met andere feiten. Normatieve ethiek probeert die morele normen te legitimeren en meta-ethiek analyseert de semantische aspecten van de ethiek. De normatieve ethiek is onderverdeeld in een algemene ethiek (bestuderen van algemene principes) en een bijzondere ethiek (bestuderen van bijzondere situaties). De algemene ethiek is dan nog onderverdeeld in een macro-ethiek en een micro-ethiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom wordt een normatieve ethiek vandaag vaak als problematisch ervaren?

A

Door de disjunctie feit-waarde is er aangetoond dat waarden en normativiteit geen logische gevolgtrekking kan zijn van een objectief feit. Om een normatieve uitspraak te kunnen doen, is er reeds een normatieve uitspraak vereist en daar zit het probleem. Vandaag de dag heerst de wetenschap met zijn mathematische en objectieve kennis, waardoor waarden en normen al snel in de sfeer van de irrationele subjectiviteit geplaatst worden. De normatieve ethiek is dus gedoemd om in een regressus ad infinitum verzeild te raken, omdat ze nooit met volle zekerheid kan aantonen dat een uitspraak correct is. Normativiteit is niet empirisch waarneembaar en zal dus nooit in deze logica thuishoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is er tussen ethiek en techniek vaak een moeizame verhouding?

A

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen doelrationaliteit en waarderationaliteit. Alles wat met ethiek – en dus waarden – te maken heeft, wordt in de irrationele sfeer geplaatst. Waarderationaliteit wordt volledig onderscheiden van doelrationaliteit, hetgeen wel in de objectieve sfeer thuishoort en waar de technologie op steunt. Meer zelfs: de technologie ontleent haar legitimatie aan haar performantie. Er is dus niet gewoon sprake van doelrationaliteit, maar van techniek die haar doel zelf induceert. Dit staat in schril contrast met de ethiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het statuut van de ethiek bij Aristoteles?

A

Aristoteles kent de ethiek als een zelfstandige dicipline in zijn theorie. Daarin onderscheidt hij drie vormen van wetenschap: Vooreerst is er de theoretische wetenschap, die gericht is op de kennis, op het eeuwige en het voortdurende en bevat daardoor een hoge graad van exactheid. Daarnaast is er de poietische wetenschap, die gericht is op het voortbrengen van een product, over het bewerkstelligen van een doel buiten zichzelf. Tenslotte is er nog de praktische wetenschap, die gaat over het nemen van de juiste beslissing, over het bewerkstelligen van een doel binnen zichzelf. Deze praktische kennis is niet gericht op speculatieve kennis, maar moet relevant zijn voor het zedelijke leven zelf. Ze steunt op ervaring en kan daarom slechts approximatief zijn. De beoefening van het zedelijke leven is geen doel op zich, het is eerder een richtinggevend idee en het zedelijk goede verschijnt maar in die mate dat het ontdekt wordt in de morele praxis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent het dat de ethiek van Aristoteles een eudaimonistische ethiek wordt genoemd?

A

Ethiek heeft voor Aristoteles te maken met praxis, niet met poiesis. Elke praxis is middel tot een doel, maar er bestaat zoiets als een hoogste doel, een hoogste goed. In de theorie van Aristoteles is dit het geluk (eudamonia). Dit geluk heeft een objectief gehalte, want het volgt uit het mens-zijn. Geluk wordt op deze manier formeel bepaald: het is het hoogste goed en volgt uit een activiteit, namelijk het beoefenen van het zedelijke leven. Dit is een dynamische opvatting. Geluk kan echter ook inhoudelijk bepaald worden, maar dan zal blijken dat het een complex gegeven is. Het bestaat uit drie componenten die in een hiërarchische ordening staan: de mens beschikt over de activiteit van de rede (logos), aangevuld met de deugdzame activiteit en secundaire voorwaarden (inwendige en uitwendige factoren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe definieert Aristoteles deugd? Kan je verklaren waarom er in de hedendaagse ethiek vaak wordt teruggegrepen naar een deugdenethiek?

A

Als hoogste goed beschouwt Aristoteles de deugd, aangezien het geluk ligt in het continu voltrekken van de activiteit van de rede. Er zijn twee deugden te onderscheiden: de dianoëtische deugd (rechtstreeks verbonden met de rede) en de ethische deugd. Ethische deugd betekent dat het streefvermogen beheerst wordt door de rede. Het is een houding die door gewoonte verworven wordt en het midden, een evenwicht, houdt tussen twee extremen. Het is echter geen kwestie van middelmatigheid, maar het is te zien als een hoogtepunt. Aristoteles betrekt de deugd op het individuele subject. In de hedendaagse ethiek wordt er teruggegrepen naar de deugdenethiek omdat het besef onstaat dat er geen transcendente normen zijn, dat we niet gebonden zijn door abstracte principes. In plaats van het algemeen principe, zal de deugd opnieuw richtinggevend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe zou je vanuit het standpunt van Aristoteles het epicurisme beoordelen?

A

Het epicurisme is een stroming die de geluksvraag gaat subjectiveren en individualiseren. Bij Aristoteles was er nog sprake van een objectief begrip, eigen aan de burger in de polis, maar bij de epicuristen is dit radicaal anders. Daar waar Aristoteles de deugd als hoogste goed bepaalde, is deze positie bij de epicuristen weggelegd voor het genot. Het genot is het enige intrinsieke goede en wordt bereikt door te streven naar een toestand van a-taraxia (afwezigheid van stoornissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aristoteles, epicurisme en utilitarisme worden beschouwd als teleologische ethiek. Wat betekent dit? Wat is het bezwaar vanuit een deontologische ethiek?

A

De ethiek van Aristoteles is gericht op een doel, op het hoogste goed. Daar verwijst het begrip teleologie naar. Het epicurisme wordt door dezelfde doelgerichtheid gekarakteriseerd. Bij hen is het genot het hoogste goed, het doel waar de mens naar moet streven. Bij het utilitarisme is er ook sprake van een doelgerichtheid: de bedoeling is om maximale welvaart voor zoveel mogelijk mensen te bereiken (op een kwantitatieve wijze). Het risico bij dit soort ethiek is dat je terechtkomt bij een loutere resultaatstehiek, waar het resultaat het enige is dat telt. Deontologische ethiek daarentegen is niet gericht op een doel. Deze gaat ervan uit dat bepaalde handelingen op grond van andere kenmerken moreel goed zijn. De gezindheid staat hier voorop en het doel is op zich dus niet moreel goed te noemen. De kritiek zal er dus uit bestaan dat het doel niet het enige is wat telt, maar dat de intenties van de actor ook in rekening gebracht moeten worden. Kant is een mooi voorbeeld van dit soort ethiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent het dat het epicurisme een levenswijsheid is? Hoe wordt de taak van de filosoof in deze ethiek opgevat?

A

Het epicurisme steunt niet op grote theorieën, maar is gericht op het totstandbrengen van het geluk door een bepaalde levenspraxis. Daarom is het dus niet te bewijzen of te verantwoorden en wordt het sterk gerïndividualiseerd en gesubjectiveerd. De taak van de filosoof bestaat erin om richtlijnen te geven om het geluk te bereiken. Deze richtlijnen bestaan uit vier grote delen: het leren omgaan met verlangens, het leren omgaan met pijn, de angst voor de natuur en de goden achterwege laten en de angst voor de dood vergeten. Het omgaan met verlangens komt erop neer dat we niet het oneindige moeten willen. In tegenstelling tot de mens van vandaag wil het epicurisme verlangs beheersen in plaats van ze steeds verder proberen te bevredigen. Er moet weliswaar een onderscheid gemaakt worden tussen verlangens. Zo zijn er de natuurlijke en noodzakelijke verlangens, de natuurlijk maar niet strikt noodzakelijke verlangens en de ijdele verlangens. Omgaan met pijn wil zeggen dat deze in evenwicht gebracht moet worden met het genot. Ook de pijn heeft grenzen. Er moet afgestapt worden van de angst voor de goden en de natuur. Zolang men daaraan vasthoudt, leeft men in voortdurende angst en kan het genot niet bereikt worden. Voor alles moet een redelijke verklaring gevonden worden. De angst voor de dood moet vergeten worden. De dood hoort niet bij ons leven en staat er volledig los van. Eigenlijk is het de verlossing van de oneinigheid van onze verlangens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een kritische bespreking van het epicurisme, zowel naar de antropologisch-psychologische implicaties als naar de ethische implicaties

A

Het epicursime lijkt een mooie en aannemelijke theorie, maar kan op verschillende gebieden bekritiseerd worden. Als psychologische theorie zijn er drie punten waarop kritiek geleverd kan worden: -Vooreerst wordt vergeten dat het genot een begeleidende toestand is, dat het geen intrinsiek goed is. Mensen zijn niet geïnteresseerd in het genot op zich, maar in de activiteiten waaruit ze dat genot halen. -Daarnaast kan er vanuit het epicurisme niet verklaard worden waarom mensen de waarheid zullen kiezen boven het genot. Ze verkiezen niet het genot van te leven in een leugen, maar horen liever de waarheid. -Ten slotte wordt er in het epicurisme het verlangen herleid tot een behoefte. Het verlangen is echter een veel complexer gegeven dan de behoefte. Het is eigenlijk een verlangen om te verlangen, wat niet zomaar te bevredigen is. Als ethische theorie zijn er eveneens verschillende punten van kritiek: -Epicuristen stellen dat alle genote vergelijkbaar is, maar omdat het genot eigenlijk een begeleidende toestand is, moeten de activiteiten vergeleken worden en niet het genot. -De bedoeling is om een toestand van blijvend genot te bereiken, maar deze toestand vereist en kritische instantie die die toestand toetst aan het geheel. In het hedonisme zou zo’ n instantie weer oordelen vanuit het genot en zichzelf opheffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zou een consequent epicurist reageren op de objectief-wetenschappelijke vaststelling dat alcohol of tabak schadelijk zijn voor de gezondheid?

A

De epicurist zal oordelen uit het genot en de wetenschappelijke vaststelling laten voor wat ze is. Het schaden van de gezondheid maakt niet zoveel uit als de dood toch niets is om angst voor te hebben. Als alcohol en tabak een deel zijn van onze verlangens, dan is er geen reden om ze uit te stellen. De epicurist moet streven naarhet beheersen van verlangens om niet eindeloos te verlangen, maar dit lijken geen voorbeelden van eindeloze verlangens. Zij kunnen makkelijk bevredigd worden en ze niet bevredigen, zou neerkomen op angst voor de dood, waardoor het genot nooit bereikt kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vrijheid wil zeggen: je zin kunnen doen. Hoe zou Kant op deze uitspraak reageren?

A

Het eindpunt van de analyse van het morele factum ligt bij de autonomie van het redelijke wezen. Kant verstaat onder deze vrijheid niet zozeer de psychologische vrijheid, omdat deze nog steunt om empirie die uitgesloten was uit de analyse, maar eerder de intelligibele vrijheid. De uitspraak “je zin kunnen doen” duidt op een afhankelijkheid van behoeften en wensen, die gesteund zijn op de empirie. Dit is niet wat Kan verstaat onder zijn vrijheidsbegrip. De vrijheid is de mogelijkheid tot positivie zelfbepaling, onafhankelijk van beïnvloeding van het andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kants ethiek vertrekt van het “morele factum”. Leg uit.

A

Ergens in onzelf is er een moreel normbesef dat zich opdringt met een absoluut verplichtend karakter. Omdat vanuit de theoretische kennis de toegang tot het morele afgesneden is (Ding an sich), is dit een uiterst geschikt punt om mee te beginnen. Vertrekkende van het morele factum, stelt hij de mogelijkheidsvoorwaarden op die aan de basis ligt van dat morele bewustzijn. Het zedelijke bewustzijn is er, dus welk zijn de voorwaarden opdat het kan bestaan? Deze analyse veronderstelt dus een ethische praxis en een bewustzijn dat daarmee verbonden is. Kant onderzoekt de praktische reden. Dit is dezelfde als de theoretische rede, alleen is het overschrijden van het terrein van de zintuiglijheid nu in functie van het handelen gebeurt. De praktische rede is dus eigenlijk de mogelijkheid om onafhankelijk van de zintuigelijke bepalingsgronden te handelen, beter gekend als het vermogen om te willen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kants ethiek is een belangrijke ontwikkeling in het Westerse persoonsbegrip. Toon aan hoe Kant dit begrip in zijn ethiek introduceert en wijs op het belang ervan.

A

Door zijn analyse te beginnen bij het morele factum, is hij de eerste die het uitgangspunt van zijn ethiek volledig binnen het subject legt. Moreel oordelen is voor hem niet zomaar een kwestie is van maatschappelijke bepaaldheid of van louter persoonlijk aanvoelen. In de formulering van zijn tweede categorische imperatief (respect voor de persoon) brengt hij het persoonsbegrip binnen in zijn. Respect voor de zedenwet betekent voor hem evenzeer respect voor de drager ervan. Je moet dus steeds zo handelen dat je de mensheid als doel, maar nooit alleen als middel beschouwt. De mens is geen ervaringsggeven, maar heeft een absolute waarde. Dit is een uitstekende manier om het ontstaan van de mensenrechten te legitimeren, een toch wel typisch Westerse uitdrukking van het persoonsbegrip.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent het dat Kants ethiek een intentie-ethiek is?

A

Kant heeft een typische deontologische ethiek ontwikkeld. De intentie van de het handelen is belangrijk en niet het uiteindelijke resultaat. Dit zou de mens immers met een oneindige verantwoordelijkheid opzadelen die hij nooit ten volle zou kunnnen beheersen. Het zedelijk goede slaat op de kwaliteit van het menselijke handelen en niet op de functionele geschikhtheid va handelingen. Het zedelijke goede wordt in het subject zelf gesitueerd. Een goede wil komt immers overeen met het hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In Kants analyse van het grijpt een dubbele beweging plaats, regressief naar de grondslag ervan en vervolgens progressief naar het object van dit bewustzijn. Wat betekent dit?

A

Vooraleer Kant het object van het zedelijke bewustzijn kan gaan zoeken, moet hij eerst de mogelijkheidsvoorwaarden onderzoeken voor het bestaan van dat zedelijke bewustzijn. Dit is de enige manier om te kunnen ontdekken waar het op gericht is. Vetrekkend van het morele factum gaat hij dus een regressieve analyse doorvoeren om de mogelijkheidsvoorwaarden te ontdekken. Hij doet dit door middel van zijn categorische imperatieven. Deze liggen aan de basis van het bestaan van het morele factum, dat we dagelijks ervaren. Eens hij deze mogelijkheidsvoorwaarden heeft ontdekt, gaat hij verder kijken. Vermits er een moreel factum is, gaat Kant op zoek naar het object van dat morele factum. Dit is voor hem het hoogste goed: de harmonische synthese van deugd en geluk. Het is onze plicht om dit hoogste goed zoveel mogelijk te bevorderen. Voor de verwezenlijking stelt hij dan nog enkele voorwaarden op: de postulaten van de praktische rede. Deze zijn de onsterfelijkheid, het bestaan van God en de menselijke vrijheid. De regressieve analyse ging dus terugzoeken naar wat er aan de basis ligt van het morele factum, de progressieve vraagstelling betekent dat hij onderzoekt wat het morele factum moet bevorderen – wat nog niet bereikt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Volgens Kant ligt de grondslag van het zedelijk bewustzijn in de vrijheid. Toon aan hoe Kant tot dit inzicht komt en welke consequenties het heeft

A

Door de formuleringen van zijn eerste twee categorische imperatieven, komt Kant tot zijn derde imperatief. Naast de universaliteit en het respect voor de persoon, kan hij niet anders dan besluiten dat het redelijke wezen niet gewoon in dienst staat van de algemene regel, maar er zelf aan de bron van staat. Het zedelijke wezen moet immers handelen volgens veralgemeenbare regels en zijn te beschouwen als doel-op-zich. Deze derde categorische imperatief duidt de autonomie aan van de praktische rede. Deze vrijheid is voor Kant geen psychologische vrijheid die gekoppeld is aan empirische ervaringen, maar een intelligibele vrijheid die samenvalt met positieve zelfbepaling. Ook al is er in de fenomenale wereld eigenlijk geen plaats meer voor de vrijheid, dan nog kan dat wel het geval zijn in de noumenale wereld. Door de analyse van de praktische rede moeten we aanvaarden dat de morele vrijheid werkelijk bestaat, omdat het een noodzakelijke bestaansvoorwaarde is. De vrijheid is dus de zijnsgrond van het zedelijke bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zou je antwoorden op de rigorisme-kritiek die vaak is uitgeoefend op de ethiek van Kant.

A

De rigorisme-kritiek heeft betrekking op het feit dat Kant de ethiek beperkt heeft tot louter subjectiviteit en gezindheid. Elke realisatie zou dus totaal overbodig en onbelangrijk zijn. Kant heeft echter wel aandacht besteed aan de uitvoering, in die zin dat in het willen ook het willen van de uitvoering begrepen zit voor zover die binnen onze mogelijkheden ligt. Het is gewoon niet de laatste bepalingsgrond, want anders zou dat de mens met een enorme verantwoordelijkheid opzadelen. Het loutere resultaat hangt steeds af van uitwendige factoren die wij niet onder controle hebben en dus zou het niet juist zijn om dat als enoge graadmeter te nemen. De moraliteit is dus eerder een verscherping van de legaliteit.

19
Q

Wat is het verband tussen de drie formuleringen van de kategorische imperatief bij Kant?

A

De categorische imperatief is geen lege formule, maar kent dus drie concrete formuleringen. Op die manier toont Kant aan dat het wel degelijk een toegankelijk ideaal is waar de mens aan gebonden is. Vetrekkende van het morele factum en de analyse van de praktische rede, komt hij tot de conclusie dat er praktische beginselen bestaan. Die zijn onderverdeeld in subjectieve en objectieve beginselen. Deze laatste beginselen zijn dan op hun beurt ingedeeld in de hypothetische en de categorisch imperatief. De formuleringen van deze laatste imperatief kenmerken zich dus doordat ze ontheven zijn van alle inhoud, dat ze onvoorwaardelijke en absolute gelding hebben omdat ze afgeleid zijn uit het begrip en dus onafhankelijk van alle empirische kennis. Als een mens handelt uit plicht, handelt hij volgens de categorische imperatief. De drie formuleringen zijn daar de uitdrukking van.

20
Q

Voor de fundering van de kategorische imperatief vertrekt Kant van het concept om tot bij de formulering te komen. Hoe kan je dit uitleggen

A

Kant beseft dat het niet mogelijk is om morele normen te verklaren vanuit de metafysica. Theorie is immers gebonden aan de ervaring en daarom is de toegag tot het morele principiëel afgesneden. Daarom is hij wel verplicht om te vertrekken van een concept. Het bestaan van een zedelijk bewustzijn, het morele factum, is daar ideaal voor. Op die manier kan hij een analyse doorvoeren die gesteund is op dat concept. Het betreft hier wel geen feit in de emipirische betekenis, dus deze analyse is geen theoretische kennis! Belangrijk is wel dat Kant het bestaan van een ethische praxis veronderstelt, want anders zou zijn analyse geen beginpunt hebben.

21
Q

In welke zin is Levinas’ ethiek een kritiek op de Westerse filosofie?

A

De Westerse filosofie werd gekenmerkt door de poging om de totaliteit te denken en de differentiatie als voorbijgaand en bijkomstig te denken. Levinas’ verdienste is dat hij de differentiatie juist probeert te erkennen door het gelaat van de Ander, die principiëel vreemd blijft, ondanks de authentieke erkenning.

22
Q

De types van de normatieve ethiek zijn te onderscheiden in teleologische en deontologische vormen van ethiek. Wat is het verschil tussen beide? Waar zou je Levinas plaatsen?

A

In een teleologische ethiek is er een sterke doelgebondenheid. Het is het resultaat dat uiteindelijk telt en dat van belang is. In een deontologische ethiek is het vooral de gezindheid, de intentie die van belang is. Het resultaat dat bereikt wordt is slechts bijkomstig. De scheiding tussen de twee is echter niet zo strikt meer in de recente ethiek. Levinas stelt dat onze activiteiten gericht zijn op het inhoud en zin geven aan ons leven. Hij legt de nadruk op de beweging naar binnen in de volgende drie vormen: het genieten, de zorg en het kennen. In dezelfde wereld ontmoeten we ook de Ander. Volgens Levinas blijft dit een principiëel vreemde, ondanks de authentieke erkenning ervan. Elk heeft zijn eigen intimiteit waar we niet in kunnen doordringen. De Ander is de expressie van zin die we zelf niet tot stand brengen. Daarom kunnen we zelf niet ten volle instaan voor het resultaat dat we met onze handelingen bereiken. De Ander is immers in staat om ons verleden en onze toekomst te veranderen. Op grond van die argumenten lijkt het logisch dat de ethiek van Levinas meer van deontologische vorm is.

23
Q

Waarom is de figuur van het sociale contract eigen aan de Moderne Tijd?

A

Het sociale contractmodel dient als rationele reconstructie (denkbeeld om iets anders te verduidelijken) van de maatschappij en is niet bedoeld om een historische evolutie weer te geven. Het stelt de maatschappij voor als een artificiële schepping van individuen die bekommerd zijn om hun eigenbelang. Door de tendens naar subjectivering van de Nieuwe Tijd, sluit dit contract perfect aan bij de tijdsgeest. Het contractmodel kan dienen als legitimatie van een bepaalde staatsmacht.

24
Q

Bespreek Hobbes’ theorie van het sociale contract

A

Hobbes gaat ervan uit dat de natuurtoestand er een is van onophoudelijke machtsstrijd. Om je macht te behouden, moet je die de hele tijd vergroten. De bestaansdrang breng het bestaan zelf in het gevaar. Deze toestand is dus te omschrijven als negatief en paradoxaal. Daarom zullen de burgers zich dus aansluiten bij een onderwerpingsverdrag, waarbij ze instemmen met een absolute macht. Deze instemming is paradoxaal, omdat ze instemt met een macht die van elke instemming onttrokken wordt. De macht waaraan ze zich onderwerpen, is één en ondeelbaar. Elke verdeling zou die macht alleen maar verzwakken. Er is echter geen sprake van despotisme, omdat het contract alleen gaat over een absolute macht die de vrede bewaart. Indien dat niet gebeurt, is het contract verbroken.

25
Q

Bespreek Lockes theorie van het sociale contract. Is er een verband tussen een contractstheorie en een preventieve opvatting over straf?

A

Locke vertrekt van een positievere natuurtoestand dan Hobbes. Voor hem heeft iedereen dezelfde rechten en daarmee corresponderende plichten. Iedereen is eigenaar van zijn persoon en mag zich zaken toe-eigenen zoveel hij kan bewerken? Er heerst immers een toestand van volledig gebruikscommunisme. Het probleem is dat iedereen het recht in eigen handen heeft en er dreigt steeds vergelding. Daarom zullen burgers instemmen met een sociaal contract dat de regels en de straffen institutionaliseert en duidelijk stelt. Er moet unanimiteit zijn over de oprichting van de staat en een meerderheid voor de regering en de wetgeving. De organisatie van de staat is bij Locke uitgewerkt. Hij spreekt over een wetgevende macht, die wetten maakt, en een uitvoerende macht, die wetten uitvoert en recht spreekt. De legitimiteit van het gezag hangt voor hem af van drie voorwaarden: er is participatie door vertegenwoordiging (het vrije individu wordt niet beheerst en mag deelnemen aan de macht via de figuur van de vertegenwoordiging), er is sprake van een rechtsstaat (ook de uitvoerende macht moet zich aan de regels houden) en er is een scheiding der machten.

26
Q

Maak een vergelijking tussen de opvatting van de natuurtoestand bij Hobbes en bij Locke

A

Bij Hobbes is de natuurtoestand een paradoxale en negatieve toestand, terwijl dit voor Locke niet het geval is. Hobbes beschrijft een toestand van onophoudelijke machtsstrijd, omdat er continu vergroting van macht nodig is om die in stand te houden. Paradoxaal genoeg moet men dus zijn bestaan in gevaar brengen om zijn bestaan te verzekeren. Bij Locke is dit veel minder het geval. Bij hem is er sprake van een geheel gebruikscommunisme, waar iedereen zich kan toe-eigenen wat hij kan bewerken en waar iedereen eigenaar is van zijn eigen persoon. Het enige gevaar ligt erin dat ieder de rechtsuitoefening in eigen handen heeft. Als er iemand de natuurwet overtreed, kan men vergelding eisen.

27
Q

Lockes beroep op de gedachte van de instemming met de meerderheid laat reeds een aantal fundamentele problemen zien die eigen zijn aan een democratie. Welke?

A

Het gevaar zal er altijd in kunnen bestaan dat de meerderheid niet het algemeen belang, maar eerder haar eigen particuliere belangen nastreeft. Als ik dus mijn instemming geef, kan het zijn dan ik mij bindt aan beslissingen die ik zelf nooit genomen zou hebben. Het is zelfs mogelijk dat ik mij op die manier bindt aan beslissingen die ik als volkomen immoreel beschouw. Het probleem bij ‘ instemming met de meerderheid’ is de vraag of de meerderheid een immorele regel kan legitimeren. Hier komt weer het probleem op de voorgrond van het algemeen belang dat mogelijk niet nagestreefd wordt.

28
Q

Geef een kritische bespreking van het machiavellisme met aandacht voor de relevantie vandaag

A

Machiavelli stelt dat de politiek zich niet mag laten leiden door grote idealen en morele waarden, maar zijn toevlucht moet zoeken bij een illusieloos realisme. Het is louter het resultaat dat telt en de middelen die gebruikt worden doen er niet toe. Het handelen wordt gelegitimeerd door het resultaat. Machiavelli heeft gelijk dat de politiek zich niet louter laten leiden door grote idealen, maar oog moet hebben voor de problemen die er nu zijn. Grote idealen zouden een vrijbrief kunnen betekenen om iets te doen aan de situatie zoals die nu is en een status-quo te behouden omdat deze idealen niet meteen haalbaar zijn. Hij heeft echter ongelijk dat een politicus zijn toevlucht moet zoeken tot immoreel handelen. Op die manier ondergraaft hij het hele systeem en moet hij immoreel blijven handelen om zijn macht te behouden. Vandaag in onze Westerse democratie blijven deze punten ongeveer geldig. De politiek wordt tijdens de verkiezingen wel afgerekend op de bereikte resultaten en kan zich dus niet louter laten leiden door grote idealen, maar moet ook rekening houden met de realiteit. Realisme en voorzichtigheid zijn dus nog steeds politieke deugden. De politici kunnen hun toevlucht echter niet zo makkelijk meer zoeken tot immoreel handelen. Er moet rekening gehouden worden met de oppositie en de daarbijhorende media die zeer veel mensen kunnen bereiken. Wanneer er immoreel gehandeld wordt, zal de politiek dus meteen veroordeeld worden door de bevolking, nog voor het doel bereikt is

29
Q

Kan de politiek worden beschouwd als een techniek?

A

Het is belangrijk om steeds het onderscheid tussen doel en middel voor ogen te houden. De politiek heeft als doel het omgaan met en het orde scheppen tussen de mensen. Daarom kan de politiek niet als techniek gebruikt worden, omdat dit zou inhouden dat de mensen als instrument zouden gebruikt worden om het doel te bereiken. Dit gaat voorbij aan het wezenlijke van de politiek.

30
Q

Maak een vergelijking tussen een substantiële en een procedurele opvatting van democratie

A

In een procedurele democratie is participatie heel belangrijk en is de legitimiteit gelegen in de procedure, in het formele aspect. De staat moet zich niet mengen in discussies over waarden en normen, maar moet zich afzijdig houden. Daarom is deze vorm ideaal voor een pluriforme samenleving, al moet er aandacht geschonken worden aan het gevoel van uitwendigheid dat deze vorm met zich meebrengt. Er dreigt immers steeds een gevoel van bureaucratie te ontstaan en de samenleving wordt enkel samengehouden door produtie en consumptie. Een totale abstractie van inhoud kan een reden zijn van een gebrek aan engagement van de burgers. Een substantiële of inhoudelijke democratie daarantegen wordt gekenmerkt door de soevereiniteit van het volk. De regering en de macht wordt als legitiem ervaren omdat ze de uitdrukking is van de algemene wil van het volk. De legitimatie is dus inhoudelijk, maar dit breng uiteraard enkele problemen met zich mee (definitie van het volk, volk heeft niet voldoende kennis, veschillende visies op algemeen belang en gevaar van totalitarisme).

31
Q

Democratie is de regeringsvorm die laat zien dat politiek een principieel karakter heeft. Waarom?

A

De democratie is een institutionalisering van de dialoog om voldoende instemming te verkrijgen van de burgers. Deze vorm van samenleving wordt gekenmerkt door et respect voor de persoon en voor de mensen als vrije wezens. De beslissingen zijn onttrokken van loutere macht. Er is een bereidheid tot discussie, hetgeen aantoont dat problemen vredevol opgelost moeten worden. De vrijheid van discussie behoort tot het wezen van de democratie. Daarmee gaat een afwijzing van geweld gepaard en een consensus over zeer algemene principes. Vandaar dat de politiek iets principiëels krijgt.

32
Q

Toon het actuele belang aan van Habermas’ theorie

A

In onze hedendaagse wereld zijn de verschillende sferen uitgegroeid tot zelfstandige domeinen. Normaal diende de leefwereld (de cultuur, de maatschappij en de persoon) om het systeem te ondersteunen. Het systeem draait op doelrationeel handelen, terwijl de leefwereld de basis is door het communicatieve handelen.Probleem is nu dat die ideale verhouding omgedraaid is. De communicatieve rationaliteit is niet meer in staat om het systeem te verantwoorden, want door de grote mate van automatisering is er geen teurgkoppeling meer naar de communicatieve rationaliteit. Dit is voor Habermas de “kolonisering van de leefwereld”. Het grote idee van Habermas is om dit weer om te draaien. De leefwereld moet zijn kennis en verworvenheden inzetten om deze omkeer ongedaan te maken. Er is nog voldoende rationaliteitspotentiëel aanwezig om dit te doen.

33
Q

Met welke problemen wordt een opvatting over substantiële democratie geconfronteerd

A

De problemen die gepaard gaan met een inhoudelijke democratie zijn van vijfvoudige aard: Wie het volk is, is een kwestie van evolutie. Stemrecht is uiteindelijk toegekend aan alle meerderjarige burgers. Verder kan er niet verwacht worden van het volk dat zij alle details kennen die belangrijk zijn voor het algemeen belang. Daarom is het niet goed om zonder meer beslissingen te laten nemen op deze manier, omdat er vaak iets over het hoofd zal worden gezien Daarnaast is er nog het probleem van de vertegenwoordiging. Normaal zou het de bevloking moeten zijn die aan de vertegenwoordigers laat horen wat het algemeen belang is, maar meer en meer zullen de vertegenwoodigers zelf visies op het algemeen belang voorleggen waaruit de kiezes kunnen kiezen. Daaruit volgt dat er verschillende groepen zijn die ander denken over het algemeen belang. Vaak zullen zij het niet eens zijn over bepaalde zaken en zelfs tegenstrijdige belangen najagen. Ten slotte is er nog het gevaar van totalitarisme. Om het algemeen belang zo goed mogelijk na te streven, is er nood aan een hoge graad van homogeniteit, hetgeen het gevaar op totalitarisme gevoelig vergroot.

34
Q

Waarom zou democratie een morele meerwaarde hebben als staatsvorm?

A

De democratie is een vorm van bestuur door redelijke discussie. De burgers worden uitgenodigd om zich te laten opvoeden, hun eigen standpunt te overschrijden en oog te hebben voor het algemene belang. Daarom kan de democratie als een moreel superieure staatsvorm beschouwd worden. Het enige probleem is dat de burgers wel opgevoed moeten willen worden, want anders is de democratie verloren.

35
Q

Geef een algemene karakterisering van het natuurrecht in Oudheid en Middeleeuwen.

A

Een constante in de evolutie van het natuurrecht was de poging om het recht in een hogere orde te funderen en daar rechtsvaardigheid uit af te leiden. De sofisten geloofden in de kracht van het overtuigende argument. Zij wezen op de dubbelzinnigheid van het begrip natuur in normatieve en descriptieve zin. Plato was ervan overtuigd dat de rede in staat is om een blijvende fundering te geven. Hij stelt een staatsopvatting voor die normatief is en het beste zou zijn voor zowel de persoon als de gemeenschap. Het morele leven vindt zijn uitdrukking in deze staatsvorm, omdat ze gebaseerd is op waarheid en niet op louter rendement en rechtvaardigheid vindt in de harmonie van drie deugden. De Stoa hebben aandacht voor een individuele geluksvraag en voor een gelijkheidsgedachte. Daardoor liggen ze aan de basis van een universeel broederschap dat alle mensen als redelijke wezens beschouwt. Recht ontstaat uit deze redelijke orde. Natuurrecht is dus een redelijk en universeel recht. In het Romeinse recht was deze gedachte ook aanwezig. Het ius gentium ontwikkelde zich als een recht dat van toepassing was op de handel tussen Romeinen en niet-Romeinen. Het waren als het ware minimale principes die voor iedereen golden. Thomas van Aquino maakte een synthese tussen de oude Griekse filosofie en het christelijke gedachtengoed. Hij onderscheidde drie vormen van wetten. Vooreerst was er de Lex aeterna, de goddelijke wet, die niet te vatten is voor de mensheid. Daaronder was de Lex naturalis te vinden, het natuurrecht. De mensheid kon slechts gedeeltelijk binnendringen in de goddelijke rede en dit uit zich in het natuurrecht. Hier moet een onderscheid gemaakt worden tussen primaire regels die voor iedereen altijd gelijk zijn, en secundaire regels die alleen door wijzen gekend zijn en dus enigzins veranderlijk kunnen zijn. Ten slotte is er nog de Lex humana die geldig is in de concrete maatschappij. Deze wet is slechts geldig in zover ze conform is met de Lex naturalis. Het is haar taak bepaling te geven aan het natuurrecht.

36
Q

Waarom worden de Stoïcijnen als de stichters van het natuurrecht beschouwd?

A

Zij koesterden de gedachte van een universeel broederschap en een gelijkheid van de mensen als redelijke wezens. Op basis van die orde kon het recht ontstaan. Natuurrecht is dus een redelijk en universeel recht dat voortkomt uit de kosmos. Dit universele recht is de basis van het particuliere recht en kan dus doorgaan als natuurrecht.

37
Q

Welk is het belang van de sofisten in de ontwikkeling van het natuurrecht?

A

Zij hebben als eersten gewezen op de dubbelzinnigheid van het natuurbegrip. Natuur kan in een dubbele betekenis gebruikt worden: in normatieve en in descriptieve zin. Normatief gezien is de natuur zoals het zou moeten zijn en dus ideaal als argument om het hier en nu te bekritiseren. Descriptief gezien is de natuur zoals het is en dus ideaal om aan te tonen dat elke normatieve idee alleen maar een vermomming is van de natuurlijke realiteit. Op die manier is rechtvaardigheid dus een lege idee, want als niet iedereen het doet, leidt het enkel tot verlies. Ze tonen aan dat het begrip natuur dus niet kan ingezet worden om de feitelijke situatie te legitimeren en dat het positieve recht daat nog het meest geschikte voor is. Hun relativisme leidt tot het omarmen van de feitelijke situatie.

38
Q

Bespreek Plato’s staatsopvatting. Wat zou de betekenis kunnen zijn van Plato’s idee van de ‘filosoof-koning’?

A

Plato stelt een normatieve staatsopvatting voor en spreekt over drie standen: De leiders, die gekenmerkt worden door de wijsheid. De bewakers, die gekenmerkt worden door de moed De ambachtslieden, die gekenmerkt worden door de matigheid De rechtvaardigheid ligt precies in de harmonie van deze drie deugden. Het idee van de filosoof-koning staat symbool voor de staatsopvatting die gericht moet zijn naar de waarheid en niet naar het loutere rendement. De burgers moeten immers opgevoed worden door de staat. Democratie is in de theorie van Plato geen ideale staatsvorm. Het getuigt eerder van een gebrek aan inzicht door de veelheid aan waarheden die daar verkondigd wordt.

39
Q

Wat is de betekenis van de christelijke traditie voor de ontwikkeling van het natuurrecht. Maak in je antwoord ook gebruik van de theorie van Thomas van Aquino

A

De christelijke traditie heeft het natuurrecht geplaatst tegen een religieuze achtergrond. De legitimering van de wet krijgt een christelijke tint. Thomas van Aquino heeft dit op een uitgewerkte manier gedaan door de Griekse begrippen in een christelijk licht te plaatsen. Hij onderscheidde drie vormen van wetten. Vooreerst was er de Lex aeterna, degoddelijke wet, die niet te vatten is voor de mensheid. Daaronder was de Lex naturalis te vinden, het natuurrecht. De mensheid kon slechts gedeeltelijk binnendringen in de goddelijke rede en dit uit zich in het natuurrecht. Hier moet een onderscheid gemaakt worden tussen primaire regels die voor iedereen altijd gelijk zijn, en secundaire regels die alleen door wijzen gekend zijn en dus enigzins veranderlijk kunnen zijn. Ten slotte is er nog de Lex humana die geldig is in de concrete maatschappij. Deze wet is slechts geldig in zover ze conform is met de Lex naturalis. Het is haar taak bepaling te geven aan het natuurrecht.

40
Q

Wat is rechtspositivisme? Verklaar het succes van deze stroming vanaf de 19e en 20e eeuw.

A

Rechtspositivisme wordt gekenmerkt door de strikte scheiding tussen het positieve recht en het natuurrecht. Er wordt exclusieve waarde gehecht aan wetenschappelijk kennis en het recht wordt als autonoom beschouwd. Aan de grondslag liggen obectieve feiten, zoals daar zijn het voluntarisme, de sociale oorsprong en het formalisme. In deze periode werd er veel meer aandacht geschonken aan de historische context, de concrete historische totaliteiten en maatschappelijke factoren. De referentie naar hogere normen verdwijnt en er onstaat een sterke band tussen recht en de feitelijke gemeenschap.

41
Q

Geef een kritische beoordeling van het rechtspositivisme

A

Het rechtspositivisme heeft weinig oog voor de concrete uitvoering van het recht, hetgeen wel belangrijk is voor de rechtszekerheid die zij biedt. Verder is er ook geen ruimte gelaten voor de inhoud van de regels. De feitelijk inhoud is irrelevant en kan dus leiden tot een maatschappelijke status-quo. Ten slotte is er het probleem van de democratie. Als een correcte procedure het enige is dat belangrijk is, wordt het risico gelopen dat dat voldoende is voor de legitimiteit.

42
Q

Moet het onderscheid tussen natuurrecht en rechtspositivisme worden begrepen als een dichotomie?

A

Een louter eenzijdige opvatting van natuurrecht of rechtspositivisme zal nooit ideaal zijn. Het onderscheid tussen de twee is dus niet volledig en er moet een toenadering zijn. Door de contrastervaring van WO II is gebleken dat de inhoud van een regel duidelijk wel belangrijk is. Hart en Dworkin proberen dit aan te tonen door een minimale inhoud of een best fit/best light-theorie toe te kennen aan de juridische regels.

43
Q

Zijn de mensenrechten een antwoord op de paradox van Apel?

A

De paradox van Apel gaat over de disjunctie feit-waarde en hoe we nooit met absolute zekerheid een waarde zullen kunnen afleiden door gebruik van logica. Het gevolg is dat de ethiek nooit intersubjectief zal kunnen zijn, omdat het nu eenmaal onmogelijk is om een waarde op een intersubjectieve schaal te kunnen beschouwen. Mensenrechten getuigen echter van het bestaan van een zekere consensus. Ze kunnen rekenen op een heel brede instemming en dus moet er toch ergens een intersubjectieve waardebeleving zijn. Anders is het onmogelijk om het brede draagvlak te kunnen verklaren.