Deel II: grondslagen van de democratische rechtsstaat Flashcards

1
Q

Vrijheid bij Rousseau

A

Hoog en waardevol goed en het brengt het hoogste en meest edele van de mens naar boven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Paradox bij Rousseau

A

Mens is van nature goed en wordt gecorrumpeerd door de maatschappij, maar moet tegelijkertijd ook gered worden van die maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Le bon sauvage

A

Hypothese ongelijkheid: “de edele wilde”

amour de soi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Amour de soi

A

Centrale motief in de psychologie van de edele wilde. Mens is op zichzelf, liefde voor zichzelf. Het is een natuurlijke zorg voor het zelfbehoud die getemperd wordt door een spontaan medelijden met het lijden van andere wezens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Amour propre

A

Eigenliefde, men gaat zichzelf uitdrukkelijk op de voorgrond plaatsen.

  1. seksuele jaloezie
  2. op zoek naar verschil en waardering door anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Principe van ongelijkheid

A

Betekenis van mijn leven ontleen ik aan de waardering die ik wens te krijgen van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sentiments de sociabilité

A

(Rousseau) De soeverein moet van alle onderdanen de eensgezinde belijdenis van een burgerlijke religie eisen. Deze kan tot stand komen door religie en onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Directe democratie

A

Elke vorm van bestuur waarin politieke beslissingen rechtstreeks worden genomen door degenen die er zullen aan onderworpen zijn. Subject is object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Indirecte democratie

A

Elke vorm van bestuur waarin de burgers vertegenwoordigers kiezen om politieke beslissingen te nemen in naam van de burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inhoudelijke of substantiële democratie

A

Inhoudelijke uitkomst van regelgeving en wetgeving moet in dienst staan van allen. Criterium van de democratie is gerelateerd aan een inhoudelijke set van waarden (bonum commune= goede leven). De opgave is om een beslissingsprocedure tot stand te brengen die het mogelijk maakt collectieve beslissingen te nemen in het belang van de gemeenschap. Basisvorm waarin deze wordt uitgedrukt is de soevereiniteit van het volk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Procedurele democratie

A

Criterium van democratie gerelateerd aan een geheel van procedures, namelijk procedures inzake participatie en controle. Dergelijke procedures benadrukken dat iedereen in het overleg betrokken is, dat de rechten van de minderheid gegarandeerd worden en dat bij voorbaat concrete afspraken gemaakt worden over het tot stand komen van geldige beslissingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Brede moraal

A

Geheel van attitudes, verhalen die mensen maken tot wie ze zijn. vb. raad die men van thuis heeft meegekregen. Sluit aan bij Aristoteles die zegt dat we in goede en negatieve zin beïnvloedt worden door onze omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Smalle moraal

A

Waarden die algemeen gedeeld worden en principes waarover iedereen het eens is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

La politique (de politiek)

A

Concrete politieke discussies en activiteiten in een feitelijke samenleving, datgene wat in de Wetstraat gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Le politique (het politieke)

A

Altijd symbolisch, verwijst naar de constitutieve principes van een bepaalde samenleving, die de concreet-feitelijke samenleving bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mise en forme

A

Macht is een symbolisch ‘buiten’ dat de samenleving zichzelf geeft en van waaruit ze zichzelf organiseert. Lichaam van de Koning is een symbolische voorstelling hiervan, hierin verstaat de samenleving zichzelf als eenheid.

17
Q

Democratische paradox bij Lefort

A

Volgens Lefort is het nodig om de lege plaats van de macht in te vullen, maar die invulling is voorlopig en dus maar tijdelijk waardoor de democratie geen perfecte oplossing is. Totalitarisme kan dit oplossen want de kunnen de leegte permanent aanvullen (dreiging)

18
Q

Instrumenteel handelen

A

Gebruik van instrumenten om in de wereld in te grijpen conform vooropgestelde doelstellingen. Actor is het actief ingrijpend subject en die staats tegenover een passief beheersbaar object.

19
Q

Strategisch handelen

A

De actor staat als een subject tegenover een ander subject. Kenmerken voor dit strategisch handelen is dat de actor dit andere subject niet als een actor ziet van eigen handelen, maar als een factor waarmee hij rekening moet houden en die hij eventueel kan inzetten voor het bereiken van zijn eigen doelstellingen. Middel-doelverhouding blijft hier overeind maar het is complexer omdat men over andere subjecten loopt die zelf ook actief zijn als actoren en die hun doelstellingen zo efficiënt mogelijk trachten te realiseren.
vb. het sociale handelen in markteconomie

20
Q

Communicatieve handelen

A

Verschilt volkomen van de vormen van doelrationeel handelen qua handelingsstructuur. Hij betwist dat het spreken als sociaal handelen geduid kan worden als het nastreven van een vooropgestelde , causaal te bewerkstelligen toestand in de objectieve wereld, aan de hand van de daartoe gekozen efficiënte middelen. Doel van elk overleg is tot een overeenkomst komen, inhoud van die gedeelde overeenkomst ligt vooraf ook niet vast. Overeenstemming kan niet eenzijdig worden vastgesteld en hij kan enkel gerealiseerd worden door het overleg plegen zelf.

21
Q

Locutioniar

A

Betrekking op ‘wat’ er gezegd wordt.

22
Q

Illocutionair

A

Dit aspect wordt niet uitgesproken maar weergeeft de handeling die de spreker met de uitspraak wil stellen. Geeft aan hoe de toebehoorde de uitspraak moet verstaan.

23
Q

Theoretische discussie

A

Waarheid van WAT er gezegd wordt ter discussie

24
Q

Praktische discussie

A

Aanspraak op de normatieve geldigheid van wie er spreekt of wat gezegd wordt bevraagd.