Examentraining Flashcards
1
Q
Leer de categorieën/lading van de woorden uit je boekje
A
Is misschien handig
2
Q
la/el … más
A
meest
3
Q
demasiado
A
te
4
Q
sobre todo
A
vooral
5
Q
bastante
A
tamelijk
6
Q
todos / todo el mundo
A
iedereen
7
Q
en cierta medida
A
enigszins
8
Q
disminuir/reducir
A
verminderen
9
Q
bajar
A
dalen
10
Q
subir
A
stijgen
11
Q
aumentar
A
toenemen
12
Q
creciente
A
groeiend
13
Q
el crecimiento
A
de groei
14
Q
el rechazo
A
de afwijzing
15
Q
el asco
A
de walging
16
Q
la preocupación
A
de bezorgdheid
17
Q
el aburrimiento
A
de verveling
18
Q
la incertidumbre
A
de onzekerheid
19
Q
la envidia
A
de afgunst
20
Q
disturbar
A
storen
21
Q
duro/a
A
moeilijk; hard
22
Q
le desventaja
A
het nadeel
23
Q
dañino/a
A
schadelijk
24
Q
pobre; pobreza
A
arm, de armoede
25
una pena
verdriet, iets vervelends
26
un riesgo
een risico
27
un peligro
een gevaar
28
menosprecio/desprecio
de minachting
29
evitar
vermijden
30
agradecer
bedanken
31
apetecer
zin hebben in
32
apoyar
steunen
33
ayudar
helpen
34
el bienestar
de welvaart
35
favorecer
begunstigen
36
igual
gelijk
37
rico/pudiente
rijk
38
la riqueza
het rijkdom
39
una ventaja
een voordeel