examenoefening spl marketingplanning Flashcards

1
Q

segmentatiestrategie waarbij aanbieder zich richt op een of enkele marktsegmenten

A

geconcentreerde strategie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn behoefte - en wensconcurrentie, generieke concurrentie, productvormconcurrentie en merkconcurrentie?

A

De concurrentieniveau’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 3 segmentatiestrategieën

A

ongedifferentieerde strategie

geconcentreerde strategie

gedifferentieerde strategie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 4 voorbeelden van de lengte distributiekanaal

A

direct: fabrikant - eindgebruiker

indirect kort fabrikant - detaillist - eindgebruiker

indirect lang: fabrikant - tussenschakel(s) - detaillist - eindgebruikers

klassieke keten: voorbeeld van indirect lang met fabrikant - grossier - detaillist - eindgebruiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

segmentatiestrategie waarbij totale markt bewerkt wordt met één marketingmix

A

ongedifferentieerde strategie of marktaggregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

segmentatiestrategie waarbij aanbieder zich richt op verschillende marktsegmenten met voor elk segment een aparte marketingmix

A

gedifferentieerde strategie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Factoren die een rol spelen bij consumentengedrag.

A

Motieven, waarneming, levensstijl, houding/attitude, leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Garantie

A

verschaffen van zekerheid aan koper dat product aan bepaalde eisen voldoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Consistentie assortiment

A

onderlinge samenhang tussen productgroepen binnen assortiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 soorten consistentie

A

koop-, productie en consumptie- of gebruiksverwantschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De Ev ligt tussen 0 en -1

A

inelastische vraag, de vraag is niet prijsgevoelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De Ev is kleiner dan -1 bijv. -2

A

elastische vraag, de vraag is prijsgevoelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Merkstrategieën

A

Familiemerk (= paraplumerk): een merk voor het gehele assortiment Individueel merk: elk(e) product(groep) krijgt eigen merknaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Combinatie van marketingmixinstrumenten waarmee organisatie de doelgroep bewerkt

A

Marketingmix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geheel van vraag naar en aanbod van goederen waardoor een prijs ontstaat. Marktpartijen ontmoeten elkaar niet. Voorbeeld: arbeidsmarkt

A

Abstracte markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

omgekeerd

geconcentreerde strategie

A

segmentatiestrategie waarbij aanbieder zich richt op een of enkele marktsegmenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

omgekeerd

concurrentieniveau’s

A

behoefte - en wensconcurrentie generieke concurrentie productvormconcurrentie merkconcurrentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

omgekeerd

ongedifferentieerde strategie geconcentreerde strategie gedifferentieerde strategie

A

Segmentatiestrategieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

omgekeerd

direct: fabrikant - eindgebruiker

indirect kort fabrikant - detaillist - eindgebruiker

Indirect lang: fabrikant - tussenschakel(s) - detaillist - eindgebruikers

Klassieke keten: voorbeeld van indirect lang met fabrikant - grossier - detaillist - eindgebruiker

A

Lengte distributiekanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

omgekeerd

ongedifferentieerde strategie of marktaggregatie

A

segmentatiestrategie waarbij totale markt bewerkt wordt met één marketingmix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

omgekeerd

gedifferentieerde strategie

A

segmentatiestrategie waarbij aanbieder zich richt op verschillende marktsegmenten met voor elk segment een aparte marketingmix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

omgekeerd

Motieven, waarneming, levensstijl, houding/attitude, leren

A

Factoren die van binnen een rol spelen bij consumentengedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

omgekeerd

verschaffen van zekerheid aan koper dat product aan bepaalde eisen voldoet

A

Wat is garantie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

omgekeerd

onderlinge samenhang tussen productgroepen binnen assortiment

A

De consistentie van het assortiment in?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

omgekeerd

koop-, productie en consumptie- of gebruiksverwantschap

A

3 soorten consistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

omgekeerd

Wanneer heb je een inelastische vraag, de vraag is niet prijsgevoelig. De Ev is?

A

De Ev ligt tussen 0 en -1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

omgekeerd

Wanneer heb je een elastische vraag, de vraag is prijsgevoelig. De Ev is

A

De Ev is kleiner dan -1 bijv. -2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De keuze tussen familiemerk (= paraplumerk): een merk voor het gehele assortiment en individueel merk: elk(e) product(groep) krijgt eigen merknaam

A

Merkstrategieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

omgekeerd

Wat is de marketingmix?

A

Combinatie van marketingmixinstrumenten waarmee organisatie de doelgroep bewerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

omgekeerd

Wat is een abstracte markt?

A

Geheel van vraag naar en aanbod van goederen waardoor een prijs ontstaat. Marktpartijen ontmoeten elkaar niet. Voorbeeld: arbeidsmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat houden de begrippen trading up & trading down in?

A

Trading up: uitbreiden van het assortimentmet producten die duurder zijn en een betere kwaliteit hebben;

Trading down: uitbreiden assortiment met producten die goedkoper zijn en mindere kwaliteit hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem 3 manieren om de verkoopprijs te bepalen

A
  1. uitgaan van de vraag
  2. uitgaan van de concurrentie
  3. uitgaan van de kosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

2 manieren om vraaggeorienteerde verkoopprijsbepaling toe te passen

A

Psychologische prijsstelling en prijsdiscriminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het marketingconcept?

A

Denkwijze bij het benaderen van de markt waarbij de behoefte van de afnemers centraal staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Noem 4 uitgangspunten om de markt te segmenteren.

A

geografische -; demografische -, socio-economische - en psychografische kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de pushstrategie?

A

producent bewerkt de tussenschakels om zijn product geplaats te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de pullstrategie?

A

producent bewerkt eindgebruikers om product door de bedrijfskolom te trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe bereken je de elasticiteit van de gevraagde hoeveelheid (Ev)

A

% verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed

% verandering van de prijs van dat goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een inschrijving?

A

verkoopsysteem met één aanbieder en meerdere concurrerende kopers die schriftelijk een bod uitbrengen. De hoogste bieder wint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is een aanbesteding?

A

inkoopsysteem met één vrager en meerdere concurrerende aanbieders die schriftelijk een offerte kunnen uitbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Noem 2 aspecten van verpakking

A

technisch en commercieel aspect (ook diefstalbeperking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Noem 4 marktvormen

A

monopolie,

oligopolie,

volledig vrije mededinging (=volkomen concurrentie)

monopolistische concurrentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de breedte van het assortiment?

A

Het aantal product- of artikelgroepen waaruit het assortiment is opgebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat versta je onder assortiment?

A

geheel van producten en diensten door een onderneming aangeboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Uit welke onderdelen bestaat het consumentengedrag?

A

Communicatie- koop-, gebruiks- en afdankgedrag (Chantal kan goed afwassen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke 2 uitersten zijn er bij de verkoopprijsbepaling van nieuwe producten?

A

Penetratieprijspolitiek en afroompolitiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

In de reclamewereld ken men het begrip dekking. Leg uit?

A

Aantal mensen uit de doelgroep dat in aanraking komt met een reclameboodschap / medium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke 4 methodes zijn er bij concurrentiegeorienteerde prijsstelling?

A

me-too-, put-out-, stay-out- en backwardpricing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

In welke fasen heeft de marketing zich ontwikkeld?

A

productieconcept;

productconcept;

verkoopconcept;

marketingconcept;

maatschappelijk marketingconcept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is een marktsegment?

A

Deel van de markt bestaande uit afnemers met dezelfde eigenschappen waarvoor een aparte marketingmix wordt ontwikkeld.

Voor meisjes van 14 heeft Sanoma de Tina ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke taken heeft de reclame?

A

Contact leggen, belangstelling opwekken, (merk)voorkeur scheppen, relaties onderhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Noem de fasen in de opbouw van merkentrouw

A

merkonbekendheid; merkbekendheid, merkvoorkeur en merkttrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is service?

A

vrijblijvende inspanning van de verkoper voor, tijdens of na de aankoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Rogers heeft de innovatiecurve (adoptiecurve) ontwikkeld. Welke groepen kopers onderscheidt Rogers?

A

Innovators, Early adopters, early majority, late majority en laggards

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Noem de 4 concurrentiestrategieën

A

marketleider, marktuitdager, marktvolger, marktnisser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Copeland onderscheidt 4 soorten goederen. Welke?

A

Convenience -, shopping -, specialty -, en unsought goods

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Copeland: wat gebruikte hij als criterium bij zijn indeling van soorten goederen?

A

Koopinspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Er zijn 2 soorten unsought goods. Welke 2 soorten?

A

regular unsought goods en new unsought goods

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Noem 3 soorten vraag

A

afgeleide vraag (door bedrijven)

finale vraag (door consuemten)

primaire of autonome vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is perceptie?

A

waarnemen van indrukken waardoor gedrag beïnvloed wordt

61
Q

Waarvoor dient Aida en wat betekent de afkorting?

A

model om reclameboodschap op te bouwen. Attention, interest, desire en action

62
Q

Wat is een concrete markt?

A

aanwijsbare plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten om zich te oriënteren of om koopovereenkomsten te sluiten

63
Q

Wat is een DMU en noem 5 rollen in de DMU

A

Decision Making Unit, kooprollen bestaande uit bijv. koper, beïnvloeder, beslisser, gebruiker, gatekeeper

64
Q

Wat is kwaliteit?

Noen 2 soorten kwaliteit.

A

Mate waarin product voldoet aan de verwachtingen van de afnemer. Er is technische en consumentenkwaliteit.

65
Q

Wat is een veiling?

Noem 3 soorten veilingen.

A

Verkoopmethode waarbij goederen meestal aanwezig zijn. 3 soorten: veiling bij opbod, veiling bij afslag en veiling bij opbod en afslag.

66
Q

Uit welke elementen bestaat de produktmix?

A

assortiment, service, garantie, kwaliteit, vorm, merk, verpakking

67
Q

Uit welke onderdelen bestaat de promotiemix?

A

Reclame,

Persoonlijke verkoop,

Sponsoring,

Sales promotion,

Public Relations,

Free Publicity

Social media

68
Q

Wat is een merk?

A

Naam of symbool of combinatie waarmee een produkt zich onderscheidt van soortgelijke produkten

69
Q

Noem 3 soorten distributieintensiteit

A

intensieve -, selectieve - en exclusieve distributie

70
Q

Wat is een abri?

A

Bushokje (se abrir = beschermen) dat wordt gebruikt om reclameposters in op te hangen

71
Q

Noem de functies van de prijs.

A

bepaalt de afzet

bepaalt de opbrengst (omzet = prijs x hoeveelheid)

bepaalt de winst

ondersteunt andere marketinginstrumenten.

72
Q

Wat is een beurs?

A

Plaats waar goederen worden verhandeld zonder dat deze aanwezig zijn.

73
Q

Wat is waste?

A

Reclamebegrip wat staat voor bereik mensen die niet tot de doelgroep behoren

74
Q

Wat is colportage?

A

Huis-aan-huis verkoop. De colportagewet geldt.

75
Q

Wat is de hoogte assortiment?

A

2 betekenissen: hoogte prijsniveau van het assortiment of aantal prijsklassen dat wordt aangeboden

76
Q

Ansoff, 4 groeistrategieën

A

marktpenetratie (bm, bp);

marktontwikkeling (nm, bp);

productontwikkeling (np,bm);

diversificatie (nm, np)

Let op dat je de begrippen goed schrijft. BM = bestaande markt, BP = bestaand product, NM is nieuwe markt en NP = nieuw product.

77
Q

Hoe ziet de goederenindeling van Aspinwall er uit?

A

Goederenindeling op basis van prijs, service, moeite en aankoopfrequentie. gele goederen, oranje goederen en rode goederen.

78
Q

Wat is het bereik van een medium?

A

Aantal mensen dat in aanraking komt met een medium

79
Q

Aankoopgedrag business to business (B2B)

A

New task buying, modified rebuy en straight rebuy.

80
Q

Wat is detaillistenmarketing?

A

De marketing van de fabrikant of groothandel met de detaillist.

81
Q

Wat is detailhandelsmarketing?

A

Marketing door de detailhandel

82
Q

Wat is een intermediaire afnemer?

A

Dit is een afnemer die het goed inkoopt en onbewerkt weer door verkoopt. (dozenschuiver, Mediamarkt)

83
Q

Wat is experience-marketing?

A

Marketingactiviteiten gericht om afnemers het product en imago te laten ervaren. Toyotadagen

84
Q

Wat is event marketing?

A

Marketingactiviteiten bij een evenement.

85
Q

Wat is direct marketing?

A

Verkoper verkrijgt en onderhoudt een directe en structurele relatie met afnemers

86
Q

Welke adoptiecategorieen neemt Rogers in zijn adoptiecurve op?

A

Innovators (2,5%)

Early adopters (13,5%),

Early Majority (34%)

Late majority (34%)

Laggards (16%)

87
Q

Wat zijn associatieve groepen?

A

Dit zijn groepen waar je deel van uit maakt.

88
Q

Wat zijn aspiratiegroepen?

A

Associatiegroepen zijn groepen waar je graag bij wilt horen.

89
Q

Wat zijn disssociatieve groepen?

A

Dissociatieve groepen zijn groepen waar je niet bij wil horen.

90
Q

Wat is reciprociteit?

A

Reciprociteit is als koper en verkoper bij elkaar klant zijn. Zie je bij B2B vaak

91
Q

Weke 4 soorten vraag ken je bij gebruiksgoederen?

A

Initiële vraag (voor het eerst kopen)

Vervangingsvraag

Addiotionel vraag (je koopt 2e of 3e exemplaar)

Uitbreidingsvraag = initiële + additionelvraag

92
Q

Welke 2 soorten vraag ken je bij verbruiksgoederen (hagelslag)

A

Soorten vraag bij verbruiksgoederen:

probeeraankopen

herhalingsaankopen

93
Q

Hoe ziet het klassiek hierarchisch model er uit?

A

Het klassiek hierarchisch model is:

kennis (cognitief)

Gevoel (affectief)

actie (conatief)

94
Q

Hoe ziet het algemeen model van het koopbeslissingsproces er uit?

A

Het algemeen model ziet er als volgt uit:

5 b’s

Bewustwording (van een behoefte)

Belangstelling (voor alternatieven)

Beoordeling (van alternatieven)

Besluit

95
Q

Uit welke fasen bestaat de customer journey?

A

orientatie

afweging

aankoop

gebruik

evaluatie

96
Q

Uit welke fasen bestaat het adoptieproces?

A

awareness (bewustzijn)

interest (interesse)

evaluation (evaluatie mogelijkheden)

trial (proberen)

adoptie (aanvaarding)

(lijkt op AIDA, koopbeslissingsproces en customer journey)

97
Q

Wat is dekking van een medium?

A

Het bereik van een medium in de doelgroep.

Bereik -/- dekking = waste

98
Q

Hoe ziet het koopbeslissingsproces er uit (5 B’s)

A

bewustwording

belangstelling

beoordeling

besluit

bevestiging

99
Q

Noem de consumenten koopsituaties

A

UPO (uitgebreid probleem oplossend)

BPO (beperkt probleem oplossend)

RAG (routinematig aankoopgedrag)

100
Q

Noem de 3 zakelijke koopsituaties.

A

New task buying

Modified rebuy (gewijzigde herkoop)

Straight rebuy (ongewijzigde herkoop)

101
Q

Waneer is er sprake van een kopersmarkt?

A

Als er veel aanbod is en weinig vraag. De prijzen dalen

102
Q

Wat is een levenscyclus?

(Noem de fasen van de levenscyclus.)

A

In fasen verdeeld verloop van afzet uitgezet in de tijd

introductiefase,

snelle groeifase,

volwassenheidsfase,

verzadigingsfase,

aftakelingsfase, teruggang

103
Q

Wat is positioneren?

A

Het geven van een plaats op de markt ten opzichte van de concurrentie van een merk of product in de ogen van de afnemer.

104
Q

Wat is penetratiegraad?

A

Aantal mensen dat product gebruikt in % van totaal aantal potentiele gebruikers

Zie je bij verbruiksgoederen als pindakaas

105
Q

Wat is propositie?

A

Datgene waarmee je inspeelt op de behoefte(n) van jouw afnemers (welk voordeel bied je jouw klanten)

Kan zijn: goedkoop (Action); mooi (Apple), snelle levering (BOL)

106
Q

Wat is bezitsgraad?

A

Aantal mensen dat een product bezit in % van het potentieel aantal klanten

Zie je bij gebruiksgoederen bijv. OLED-tv

107
Q

Waardoor wordt klantwaarde bepaald?

(Customer Lifetime Value)

A

duur relatie

afzet

koopfrequentie

winstgevendheid

108
Q

Welke 3 mogelijkheden geven Treacy en Wiersema om te zorgen voor klantwaarde?

A

Productleadership (beste product)

Operational excellence (beste geroganiseerd)

Customer Intimacy (onmisbaar voor de klant)

109
Q

Noem 4 concurrentiestrategieën volgens Porter

A

Differentiatiestrategie

Kostenleiderschap

Focusstrategie

Stuck-in-the-middle (geen heldere keuze)

110
Q

Wat is co-creatie?

A

Bij het ontwikkelen van nieuwe producten werken 2 gelijkwaardige partners samen

(Heineken en Krups met de beertender)

111
Q

Wat is customazation?

A

Klant geeft mede vorm aan product.

Sportschoenen naar eigen ontwerp

112
Q

Wat is co-innovation?

A

Leverancier en klant ontwikkelen samen een nieuw product.

113
Q

Wat is crowdsourcing?

A

Gebruik maken van de massa (het volk) bij ontwikkeling van nieuwe producten.

(Chips met joppiesmaak)

114
Q

Wat is de portfolio-analyse?

A

In kaart brengen van het assortiment van een bedrijf kijkend naar marktgroei en relatief marktaandeel

115
Q

Hoe bereken je het relatief marktaandeel?

A

Eigen marktaandeel gedeeld door marktaandeel grootste concurrent.

116
Q

Welke vier productgroepen zijn er bij de portfolio-analyse?

Beoordeel ze naar marktgroei en relatief marktaandeel

A

Cash cows (hoog rma en lage groei)

Dogs (laag rma en lage groei)

Stars (hoog rma en hoge groei)

Problem Children (laag rma en lage groei)

117
Q

Welke 4 strategieën zijn er na de portfolio-analyse?

A

Build (verder bouwen)

Hold (vasthouden)

Harvest (oogsten)

Divest (desinvesteren of afstoten)

(BH voor de Hangende Delen)

118
Q

Wat is SWOT?

A

Interne - (sterktes en zwaktes) en externe (kansen en bedreigingen) analyse van organisatie of persoon.

119
Q

Wat is duale distributie?

A

Distributie gebruikmakend van 2 verschillende kanalen

120
Q

Wat is cross channelling?

A

Vorm van duale distributie waarbij de kanalen elkaar versterken.

121
Q

Wat is multi-channeling?

A

Vorm van duale distributie waarbij de gebruikte kanalen los van elkaar opereren.

122
Q

Wat is de confrontatiematrix?

A

Matrix van 4 x 4 waarbij interne en externe analyse wordt verbonden.

Sterktes worden gekoppeld aan kansen; sterktes worden gekopeld aan bedreigingen etc.

123
Q

Welke 4 mogelijkheden vloeien voort uit de confrontatiematrix?

A

Groeien, verdedigen, verbeteren en terugtrekken / veranderen

124
Q

Wat is de online-marketingfunnel?

A

Trechter waarin een anonieme bezoeker wordt omgezet in trouwe klant.

Dit kan door bijvoorbeeld de 6 B’s

bezoek, boeien, beslissen, bestellen, betalen en binden

Het is belangrijk te kijken bij welke stap de bezoeker eventueel afhaakt

125
Q

Wat is de DESTEP-methode en waar staan de letters van het acroniem voor?

A

Hulpmiddel om macro-omgeving in kaart te brengen.

DESTEP staat voor

demografische -, economische -, sociaal culturele -, technologische -, ecologische - en politiek-juridische omgeving

126
Q

Wat houdt de Pareto-analyse in?

A

Pareto is van de 20/80 (of 80/20) - regel.

Vuistregel die bijv. zegt dat 20% van de klanten goed is voor 80% van de omzet.

127
Q
A
128
Q

Wat houdt de Ansoff groeimatrix-strategie in?

A

Matrix van 4 groeistrategieën waarbij je kijkt naar markt en product.

4 groeimogelijkheden op:

bestaande markt met bestaand product = marktpenetratie

bestaande markt met nieuw product = productontwikkeling

nieuwe markt met bestaand product = marktontwikkeling

nieuwe markt met nieuw product = diversificatie

129
Q

Waar dient FOETSJE voor en wat betekent het acroniem?

A

FOETSJE is een hulpmiddel om investeringsbeslissingen te beoordelen (doen of niet doen)

Financieel haalbaar

Organisatorisch passend

Economisch slim gezien de doelstellingen

Technologisch haalbaar

Juridisch toegestaan

Ecologisch verantwoord

130
Q

Wat is additionele vraag?

A

Vraag naar een extra goed bijv. een tweede auto

131
Q

Wanneer is er sprake van een verkopersmarkt?

A

Als er veel vraag is en weinig aanbod.

De prijzen zullen stijgen.

132
Q

Wat is B2B?

A

De handel tussen bedrijven onderling. (business to business)

Er is verder:

B2C (HEMA)

133
Q

Wat is vervangingsvraag?

A

Vraag naar gebruiksgoederen als een eerder goed versleten is.

134
Q

Wat is inititiele vraag?

A

Als een afnemer voor de eerste keer een gebruiksgoed koopt

135
Q

Waaruit bestaat de uitbreidingsvraag?

A

Additionele vraag + initiele vraag

136
Q

Welke drie planningsniveau’s zijn er?

A

Strategisch niveai

Tactisch niveau

Operationeel niveau

(niet alleen kennen maar ook snappen)

137
Q

Noem 3 soorten doelstellingen.

A

Ondernemingsdoelstellingen

Marketingdoelstellingen (OMA)

Instrumentdoelstellingen

138
Q

Wat is het SIVA-model?

A

Variant op de 4 p’s. SIVA staat voor:

Solution = oplossing (product)

Information (promotie)

Value = waarde (prijs)

Access = toegang (plaats)

139
Q

Hoe ziet de piramide van Maslov er uit?

A

Indeling behoeften

zelfontplooing

waardering / respect

sociale contacten / geborgenheid

veiligheid / zekerheid

fysiologisch

140
Q

Uit welke onderdelen bestaat het consumentengedrag?

A

Chantal Kan Goed Afwassen

Communikcatiegedrag

Koopgedrag

Gebruiksgedrag

Afdankgedrag

141
Q

Wat is core business?

A

Kernactiviteiten van een onderneming

(NS: vervoer personen en goederen per spoor)

142
Q

Wat zijn kerwaarden van een onderneming?

A

Basisprincipes van een onderneming

NS: veilig en snel reizen per spoor

143
Q

Wat is core competence?

A

Kwernvaardigheid waarmee een bedrijf kan concurreren.

144
Q

Noem 3 communicatiestrategieën.

A

One to one (persoonlijke verkoop)

One to many (reclame via massamedia)

Many to many (inzet netwerk om veel mensen te bereiken bijv. via social media)

145
Q

Wat is massacollaboration?

A

De massa wordt gebruikt om een product te maken.

(Wikipedia)

146
Q

Noem de klantwaardestrategieën van Treacy en Wiersema.

A

customer intimacy

productleadership

operational excellence

147
Q

Wat is solomo-marketing?

A

marketingtechniek gebruikmakend van

social media

lokale aanwezigheid

mobiele telefoon

148
Q

Wat is de C4-index?

A

Hulpmiddel om te beroodelen of er oligopolie is.

Bijv. C4 = 60% wil zeggen dat er oligopolie is als de grootste 4 aanbieders samen een marktaandeel van minstens 60% hebben.