EXAMEN Flashcards

1
Q

Wat is de structuur van fructose?

A

5-ring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn mestcellen?

A

Witte bloedcellen die overal in het lichaam voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke parasieten zijn er?

A

lintwormen, malariaparasiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar ligt de vacuole?

A

in plantencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het enzym van lactose?

A

lactase

Als het enzym lactase ontbreekt, ontstaat er lactose-intolerantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

W of NW? Lymfeknopen zuiveren het bloed van indringers.

A

Niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gebeurt celademhaling altijd in aanwezigheid van zuurstofgas?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe noem je het lichaampje in de cel vanwaaruit de deling begint?

A

celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen verzadigde en onverzadigde vetzuren?

A
  • enkelvoudige / dubbele bindingen tussen C-atomen
  • goed / niet goed stapelbaar
  • vast / vloeibaar op kamertemperatuur
  • vooral dierlijke / plantaardige vetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wordt via de huidmondjes tijdens de fotosynthese koolstofdioxide opgenomen en zuurstofgas afgegeven?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de vier meest voorkomende atoomsoorten in het menselijk lichaam?

A
  • koolstof (C)
  • waterstof (H)
  • zuurstof (O)
  • stikstof (N)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de functies van het bloed?

A
  • levensnoodzakelijke stoffen aanvoeren en afvalstoffen afvoeren
  • temperatuurregeling
  • immuniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef een andere naam voor witte bloedcellen

A

leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij een bedreiging door pathogenen?

A

1) Besmetting: pathogeen dringt binnen
2) Infectie: pathogeen vermenigvuldigt zich
3) Onstekingsreactie: reactie immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de functies van triglyceriden?

A
  • energieleverancier
  • thermische isolatie bij dieren
  • bescherming tegen uitdroging
  • bescherming van organen en gewrichten
  • waterafstotende eigenschappen vacht en veren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar of niet waar?
Centriolen zijn betrokken bij de splitsing van een cel.

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Donkerreacties vinden plaats in het … van de bladgroenkorrel.

A

stroma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er wanneer je lichaamstemperatuur stijgt?

A
  • bloedvaten verwijden
  • je begint te zweten
  • de verdamping van je zweet onttrekt warmte aan je lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kan een fotosynthetiserende cel alleen glucose aanmaken? Moeten andere biomoleculen uit de omgeving worden opgenomen?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef voorbeelden van onverzadigde vetzuren.

A

zonnebloemolie, olijfolie, soja-olie, vis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke monosachariden binden met elkaar om maltose te vormen?

A

glucose en glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 2 stelsels spelen een belangrijke rol voor de aanvoer van benodigde stoffen en de afvoer van afvalstoffen?

A
  • bloedvatenstelsel
  • lymfevatenstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wie was verantwoordelijk voor de eerste waarneming van cellen?

A

Robert Hooke
(cellen van een kurk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de belangrijkste en meest voorkomende biomoleculen?

A
  • suikers
  • vetten
  • eiwitten
  • nucleïnezuren
  • (vitaminen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een stamcel?

A

nog niet ontwikkelde lichaamscel waaruit andere typen cellen kunnen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Geef de definitie van aerobe celademhaling.

A

afbraak van energierijke moleculen met zuurstofgas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarom is het belangrijk om voldoende cholesterol op te nemen?

A

hormoonproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de functie van een centriool?

A

celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Is de mens een voorbeeld van een autotroof organisme?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Geef de definitie van celademhaling.

A

verbranding van energierijke koolstofverbindingen (vooral suikers, maar ook lipiden of proteïnen) voor de energieproductie van organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is een synoniem voor proteïnen?

A

eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Geef een synoniem voor monosachariden.

A

Enkelvoudige suikers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de eerste linie van het immuunsysteem?

A

niet-specifieke externe afweer (aangeboren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het product van donkerreacties?

A

CO2 -> C6H12O6
- geen licht nodig
- gebruiken opgeslagen energie (ATP) van lichtreacties
- overdag en ‘s nachts
- tekort aan licht -> geen lichtreacties -> geen donkerreacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke lymfoïde organen zijn er?

A

milt, amandelen, rode beenmerg, appendix, thymus (= zwezerik)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de rol van lysosomen bij de immuniteit?

A

ze breken ziektekiemen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe noem je een eiwit, in levende cellen die een chemische reactie versnelt zonder zelf te worden verbruikt in het proces?

A

een katalysator
-> bv. enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de functie van bloedplaatjes?

A

helpen bij bloedstolling: ze kleven op de plaats van de verwonding aan de vaatwand en aan elkaar en sluiten zo het bloedvat af (korstvorming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoeveel bloed heeft een volwassene gemiddeld?

A

5 liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

In welke 2 fasen gebeurt aerobe celademhaling?

A

glycolyse (glucose afbreken) en Krebscyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de reactie van glycolyse?

A

glucose -> 2 moleculen pyrodruivenzuur + 2 ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de functies van sachariden?

A
  • energieleverancier (vooral glucose)
  • reservestoffen voor energieproductie
  • bouwstoffen voor structuur en stevigheid in plantencellen (cellulose)
  • bouwstoffen voor genetisch materiaal (DNA, RNA)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe noem je het netwerk van eiwitten dat vorm en stevigheid geeft aan levende cellen?

A

cytoskelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de twee eigenschappen van cellen?

A
  • bouw en functie verschillend
  • overeenkomsten op vlak van chemische samenstelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Geef een andere naam voor rode bloedcellen

A

erytrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wordt er tijdens lichtreacties glucose gevormd?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke triglyceriden zijn er?

A
  • verzadigde vetzuren
  • onverzadigde vetzuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke polysachariden zijn er?

A
  • zetmeel
  • glycogeen
  • cellulose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de quaternaire structuur van een eiwit?

A

hoe meerdere polypeptineketens samenwerken om een functioneel eiwitcomplex te vormen
bv. insuline, hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is celperforatie?

A

gaten maken in de geïnfecteerde cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de secundaire structuur van een eiwit?

A
  • 1e stap in opvouwproces
  • belangrijkste structuren zijn α-helix (spiraalvormig) en β-plaat (gevouwen blad)
  • gevormd door H-bruggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waar of niet waar?
Een vacuole is een organel dat instaat voor de vertering van stoffen in een dierlijke cel.

A

niet waar:
in plantencel, stevigheid
(lysosoom zorgt voor vertering van stoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de reactie van alcoholische gisting?

A

C6H12O6 -> 2 C2H5OH + 2 CO2 + 2 ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welke twee reacties zijn er bij anaerobe celademhaling?

A
  • gisting
  • fermentatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn synoniemen voor glucose?

A

dextrose, druivensuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welke monosachariden binden met elkaar om lactose te vormen?

A

glucose en galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de brutoformule van monosachariden?

A

C6H12O6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Zijn plantaardige vetten rijk aan onverzadigde of verzadigde vetzuren?

A

onverzadigde vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Geef voorbeelden van verzadigde vetzuren.

A

vlees, boter, melk, kokosvet, cacaoboter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de reactie van de Krebscyclus?

A

2 pyrodruivenzuur + 6 O2 -> 6 CO2 + 6 H2O + 36 ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is de functie van de celkern?

A

bevat DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wie zijn heterotrofen?

A

dieren, schimmels, meeste bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is de reactie van melkzuurgisting?

A

C6H12O6 -> 2 C3H6O3 (melkzuur) + 2 ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is een katabole reactie?

A

een type biochemische reactie waarbij complexe moleculen worden afgebroken tot eenvoudigere verbindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoe werkt de naamgeving van een peptidebinding?

A
  • 2 aminozuren = dipeptide
  • 3 aminozuren = tripeptide
  • 4 aminozuren = tetrapeptide
  • 10-1000 aminozuren = polypeptide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Waar gebeurt fotosyntese?

A

in groene delen = chlorofyl (pigment dat zonlicht opvangt) van bladgroenkorrels / chloroplasten van autotrofen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Welke disachariden zijn er?

A
  • sucrose
  • lactose
  • maltose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Kunnen autotrofe organismen overleven zonder andere organismen?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waar of niet waar?
Eukaryote cellen hebben ribosomen, maar geen celorganellen.

A

Niet waar:
Eukaryote cellen hebben wel celorganellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hoeveel procent van de lichaamsmassa bestaat uit koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof?

A

96%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

De glycolyse vindt plaats in …

A

het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat doet het lichaam bij een hongerstaking of eetstoring?

A

spreekt eerst glucosereserven aan, dan vetten, daarna eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat gebeurt bij denaturatie van een enzym?

A

het verliest zijn specifieke driedimensionale structuur, wat leidt tot een verlies van zijn functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Welke eigenschappen heeft het bloedvatenstelsel?

A

dubbel gesloten bloedsomloop:
- kleine bloedsomloop: hart <-> longen
- grote bloedsomloop: hart <-> organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat is een synoniem voor lactose?

A

melksuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Hoe noem je het plasma buiten de celkern?

A

cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat is fagocytose?

A

omsluiten van pathogeen -> lysosoom verteert pathogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat is het verschil tussen ribose en de(s)oxyribose?

A

ribose heeft OH
waar deoxyribose H heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Hoe noem je de splitsing van een chemische binding onder opname van een molecuul water?

A

hydrolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat doen slagaders?

A

O2 en voedingsstoffen vervoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Waaruit bestaat het celmembraan?

A
  • dubbele fosfolipidenlaag (kopjes richting waterige oplossing)
  • eiwitten (transport v. stoffen doorheen membraan + communicatie)
  • cholesterol -> beweeglijkheid
  • koolhydraatketens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is het aantal vetzuren in een triglyceride?

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat zijn de voorwaarden voor fotosynthese?

A

voldoende CO2, H2O en lichtenergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat is denaturatie?

A

het proces waarbij een eiwit zijn natuurlijke vorm verliest, wat resulteert in het verlies van zijn functie (onomkeerbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Hoe noem je het molecuul waarop een enzym werkt?

A

een substraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Welke biomolecule is aspartaam?

A

eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Leidt fotosynthese tot de productie van koolstofdioxide en glucose?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Geef de globale fotosynthesereactie.

A

6 CO2 + 6 H2O (+ lichtenergie)-> C6H12O6 + 6 O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat is de tweede linie van het immuunsysteem?

A

niet-specifieke interne afweer (aangeboren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Waar vind je sucrose?

A

in suikerriet en suikerbiet
(bijna dagelijks in de keuken gebruikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Welke vetzuren verhogen het risico op hart- en vaatziekten?

A

Verzadigde vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Waar liggen de centriolen?

A

in dierlijke cellen, altijd in paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wat is een antigeen?

A

herkenningspunt op de buitenkant van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat zijn de functies van het celmembraan?

A
  • omsluit celinhoud
  • laat selectief stoffen door
  • herkennen van stoffen via proteïnes
  • communicatie met andere cellen via sacharideketens aan buitenkant van celmembraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat is de functie van mitochondriën?

A

energiecentrale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wat is de functie van rode bloedcellen?

A
  • vervoeren zuurstofgas van de longen naar de cellen + koolstofdioxide van de cellen terug naar de longen
  • bevatten hemoglobine
  • hoe meer zuurstofgas gebonden, hoe roder de kleur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Wat is een synoniem voor fructose?

A

vruchtensuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat is de vorm van glycogeen en waarom?

A

sterk vertakt
- glucosemoleculen snel vrij voor energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Vindt fotosynthese plaats in de chloroplasten van plantencellen?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Geef de verschillen tussen plantencellen en dierencellen.

A

Dierlijke cellen:
- geen celwand
- geen chloroplasten
- geen vacuole (of beperkt)
Plantencellen:
- geen centriolenpaar
- geen lysosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

In het stroma bevinden zich schijfvormige membraanstructuren. Welke?

A

thylakoïden
(opgestapeld in grana)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Uit welke onderdelen bestaat het celmembraan?

A

fosfolipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Wat zijn de eindproducten van aerobe celademhaling?

A

koolstofdioxide en water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Waar vind je fructose?

A

in honing, fruit, sommige groenten (ajuin …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Hoe worden de bouwstenen van eiwitten genoemd?

A

aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat is de overige 4% van het lichaam dat geen koolstof, waterstof, zuurstof of stikstof is?

A

mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat is een anabole reactie?

A

een type biochemische reactie waarbij eenvoudige moleculen worden samengevoegd om complexe verbindingen te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Waar of niet waar?
Het golgi-apparaat vervoert via transportblaasjes proteïnen naar het SER.

A

niet waar:
gaan v. RER naar golgi-apparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat doen aders?

A

CO2 en afvalstoffen vervoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Welke disacharide wordt ook wel kristalsuiker genoemd?

A

sucrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Wat is het enzym van cellulose?

A

cellulase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Uit welke 2 chemische reacties bestaat fotosynthese?

A

lichtreacties en donkerreacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Waar liggen de chloroplasten?

A

in plantencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Wat is lymfe?

A

weefselvocht dat opgenomen is door een lymfevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat is de kleinst mogelijke vorm van leven?

A

een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Wat is de functie van witte bloedcellen?

A

rol in immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Waar liggen de ribosomen?

A
  • in cytoplasma
  • op R.E.R.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Wat is de basis van organische moleculen?

A

een koolstofskelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Slaat een plant een teveel aan glucose op in de vorm van zetmeel?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Wat zijn de functies van het Golgi-apparaat?

A
  • moleculen uit ER afwerken
  • afgewerkte moleculen verpakken en versturen naar correcte plaats
  • afgewerkte molecule wordt vacuole of lysosoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Wat is de speciale relatie van de bolvormige structuren met water in het celmembraan?

A

bolvormige structuur is hydrofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Welke bedreigingen van binnenuit zijn er?

A

kankercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Wat zijn geheugencellen?

A

B- of T-geheugencellen -> pathogeen sneller herkennen bij een volgende aanval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Wat zijn anabole steroïden?

A

chemische variant van mannelijk geslachtshormoon testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Wat wordt gevormd bij de afbraak van een disacharide?

A

2 monosachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Wat is de functie van glycogeen?

A

reservesuiker bij dieren (lever en spieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

W of NW? Witte bloedcellen hebben verschillende taken in het immuunsysteem.

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Welke wand hebben haarvaten?

A

een halfdoorlatende wand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Waar zitten de meeste lymfeknopen?

A

hals, oksels, lies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Wat zijn aminozuren?

A

bouwstenen voor eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Waarom is cellulose niet verteerbaar door de mens?

A

we kunnen het niet als energiebron gebruiken

132
Q

Welke sacharide is zetmeel? Waaruit bestaat het?

A
  • een polysacharide
  • bestaat uit amylose en amylopectine
133
Q

Hoe noem je het organel dat enzymen bevat voor de afbraak van eiwitten en andere organische moleculen?

A

lysosoom

134
Q

Filip bekijkt een microscopische afbeelding van een cel. Hij kan duidelijk een celwand onderscheiden. Filip kan nu met zekerheid zeggen dat: …

A

het hier zeker geen dierlijke cel is.

135
Q

Wat is de basisstructuur van steroïden?

A

4 C-ringen

136
Q

Wat zijn de functies van het cytoskelet?

A
  • stevigheid
  • voortbeweging zaadcellen
  • spiersamentrekking (bv. eiwit actine)
137
Q

Wat bepaalt de eigenschap van een eiwit?

A

structuur en volgorde van aminozuren
-> 4 ruimtelijke structuren van een eiwit

138
Q

Wat is het enzym van zetmeel?

A

amylase

139
Q

Welke monosachariden zijn er?

A
  • glucose
  • fructose
  • galactose
  • ribose en de(s)oxyribose
140
Q

Geef een voorbeeld van steroïden.

A

cholesterol
(hormonen die zorgen voor secundaire geslachtskenmerken)

141
Q

Doen heterotrofe organismen aan fotosynthese?

A

nee

142
Q

Wat zijn enkele functies van water?

A
  • chemische reacties (reagens / reactieproduct bv. condensatiereactie)
  • transportmiddel
  • warmteregulatie (bv. zweten)
  • stevigheid van plantencellen
  • afvoer afvalstoffen via urine
143
Q

Wat zijn T-lymfocyten?

A
  • uit thymus
  • maakt antistoffen (= antilichamen) tegen de antigenen op pathogenen
144
Q

Hoe noem je het klein organel dat een rol speelt bij de opbouw van cel- en kerneiwitten?

A

ribosoom

145
Q

Welke vetten zorgen voor de hormonale regeling van het lichaam?

A

steroïden

146
Q

Wat zijn de 2 producten van lichtreacties?

A
  • lichtenergie -> chemische energie (ATP)
    (ADP (adenosinedifosfaat) + P = ATP (adenosinetrifosfaat))
  • afbraak / fotolyse van water (H2O) -> O2 o.i.v. licht (O2 verlaat cel via huidmondjes)
147
Q

Waar zit cellulose?

A

in celwand van planten

148
Q

Waaruit bestaan fosfolipiden?

A

glycerol + fosfaatgroep + 2 vetzuren

149
Q

Een vacuole is een organel dat …

A

naargelang de stoffen zie ze bezit, meerdere functies kan hebben.

150
Q

Hoe noemt men de ‘fabriekjes’ in een cel?

A

celorganellen
= structuur in een cel met een functie

151
Q

Wie zijn autotrofen?

A

planten, algen(, sommige bacteriën)

152
Q

Waar gebeurt melkzuurgisting?

A

cytoplasma

153
Q

Waar gebeurt de Krebscyclus?

A

mitochondrion

154
Q

Hoe noem je het celorganel dat bij de celdeling een belangrijke rol speelt?

A

centriool

155
Q

Waarom is bloed bij spinnen, krabben, kreeften, garnalen, inktvissen en slakken blauw?

A

door koper in hemocyanine

156
Q

Maak de juiste cijfer-lettercombinatie.
(zie oef. 3)

A

1 D
2 I
3 G
4 J
5 F
6 K
7 A
8 M
9 B
10 H
11 C
12 E
13 L

157
Q

Wat is het verschil tussen een prokaryote en eukaryote cel?

A
  • prokaryoot: zonder celkern en organellen (bacteriën + archaea)
  • eukaryoot: de celkern is gescheiden van het cytoplasma (dieren-, plantencellen + schimmels)
158
Q

Wat doet de tweede linie van het immuunsysteem?

A

1) pathogeen dringt binnen via een wonde
2) mestcellen scheiden histamine af
3) macrofagen doen fagocytose
4) macrofagen sturen signaalstoffen naar NK-cellen
5) natural killer-cellen doen celperforatie

159
Q

Wat is de algemene structuurformule van aminozuren?

A

https://biologielessen.nl/Afbeeldingen/Begrippen_illustraties/A/Aminozuur.jpg
kern (CH)
+
aminogroep (H2N)
+
restgroep (R)
+
zuurgroep / carboxylgroep (COOH)

160
Q

Waaruit bestaat de derde linie van het immuunsysteem?

A
  • B-lymfocyten
  • T-lymfocyten
  • geheugencellen
161
Q

Hoe heet de binding tussen 2 aminozuren?

A

peptidebinding

162
Q

Wat is er in de celkern?

A
  • nucleolus / kernlichaampje (aanmaak ribosomen)
  • DNA (komt in celkern voor als chromatine, rolt zich op tot staafje bij celdeling)
  • kernmembraan (rond celkern)
163
Q

Waar of niet waar?
Zowel mitochondriën als bladgroenkorrels komen voor in dierlijke cellen.

A

niet waar:
bladgroenkorrels enkel in plantencellen

164
Q

Welke celstructuren kan je waarnemen met een lichtmicroscoop?

A
  • celmembraan
  • bladgroenkorrels
  • vacuole bij plantaardige cellen
165
Q

Welke functies heeft het S.E.R.?

A
  • aanmaak en transport v. lipiden
  • onschadelijk maken v. giftige stoffen
166
Q

Wat wordt vaak toegevoegd in serreteelt om de productie van de gewassen te stimuleren?

A

CO2
meer CO2 -> meer fotosynthese -> meer glucose
(50% sneller)

167
Q

Welke functies heeft het R.E.R.?

A
  • bevat ribosomen
  • verbonden met kernmembraan
  • opslag en transport v. proteïnen (gemaakt door ribosomen) naar Golgi-apparaat
168
Q

Wat is de derde linie van het immuunsysteem?

A

specifieke interne afweer (verworven)

169
Q

W of NW? Homeostase is het constant houden van het uitwendige milieu.

A

Niet waar

170
Q

Waar vind je lactose?

A

in melk en melkproducten zoals kaas en yoghurt

171
Q

Wat is het cytoskelet?

A

= netwerk v. proteïnevezels en is verbonden met celmembraan en organellen

172
Q

Welke lipiden zijn er?

A
  • triglyceriden
  • fosfolipiden
  • steroïden
173
Q

Vinden donkerreacties alleen plaats bij afwezigheid van licht, dus ‘s nachts?

A

nee

174
Q

Wat is een synoniem voor ‘celkern’?

A

= nucleus

175
Q

Welke bacteriën zijn er?

A

salmonella, tetanus, MRSA

176
Q

Geef synoniemen voor ‘sachariden’.

A

suikers, koolhydraten, gluciden

177
Q

Wat is de functie van fosfolipiden?

A

bouwstenen voor celmembraan
(hydrofiele kop en hydrofobe staart)

178
Q

Welke organismen doen alcoholische gisting?

A

gistcellen en sommige bacteriën

179
Q

Geef een synoniem voor ‘celmembraan’

A

= cytoplasmamembraan

180
Q

Welke parameters houdt de homeostase binnen strikte grenzen in stand?

A
  • temperatuur
  • O2-gehalte
  • pH
181
Q

Waarom zijn robe bloedcellen geen echte cellen?

A

ze hebben geen celkern

182
Q

Wat is de functie van lymfeknopen?

A

indringers tegenhouden voordat ze de belangrijkste organen in de romp bereiken

183
Q

Wat is de functie van cellulose?

A
  • structuur, stevigheid aan plant
  • vezel zorgt voor verzadigd gevoel
184
Q

De netto-opbrengst ATP uit één glucosemolecule tijdens de aerobe celademhaling is …

A

38 ATP

185
Q

Wat is sikkelcelanemie?

A
  • erfelijke ziekte waarbij rode bloedcellen een abnormale sikkelvorm aannemen, waardoor zuurstof minder goed kan getransporteerd worden in het lichaam, wat leidt tot pijn, bloedarmoede en complicaties door slechte doorbloeding
  • wordt veroorzaakt door mutatie in het hemoglobine-eiwit (foutje in primaire structuur), en behandeling richt zich op het verlichten van symptomen en voorkomen van complicaties
186
Q

Wat zijn B-lymfocyten?

A
  • uit beenmerg
  • maakt antistoffen (= antilichamen) tegen de antigenen op pathogenen
187
Q

Welke 2 soorten celademhaling zijn er?

A

aerobe en anaerobe

188
Q

Wat is een synoniem voor lipiden?

A

vetten

189
Q

Lichtreacties vinden plaats ter hoogte van de…

A

thylakoïdemembranen

190
Q

Welke vreemde stoffen zijn er?

A

kikkers, slangen, brandnetels

191
Q

Is er O2 gebruik in glycolyse?

A

nee

192
Q

Hoe noem je de onbuigzame wand die een plantencel omgeeft?

A

celwand

193
Q

Waar of niet waar?
Het volledige endoplasmatisch reticulum bevat ribosomen.

A

niet waar:
enkel het RER, niet het SER

194
Q

Geef een synoniem voor ons afweersysteem.

A

immuunsysteem

195
Q

Wat gebeurt er bij een infectie met de lymfeknopen?

A

meer witte bloedcellen -> lymfeknopen zwellen op

196
Q

Wat zijn lymfoïde organen?

A

organen die afweercellen maken

197
Q

Wat gebeurt er wanneer je lichaamstemperatuur daalt?

A
  • bloedvaten vernauwen, zodat het lichaam minder warmte verliest
  • rillen produceert warmte
198
Q

Wat is het lymfevatenstelsel?

A

een open buizensysteem dat afvalstoffen en ziekteverwekkers (= pathogenen) afvoert

199
Q

Lysosomen zijn betrokken bij …

A

vertering van extracellulair materiaal en oude celorganellen.

200
Q

Welke monosachariden binden met elkaar om sucrose te vormen?

A

glucose en fructose

201
Q

Waar is ribose een bouwsteen voor?

A

voor RNA

202
Q

Wat is de functie van zetmeel?

A
  • reservesuiker in planten (zetmeelkorrels)
  • energie in spieren tijden fysieke inspanning
  • bloedsuikerspiegel op peil houden in lever
203
Q

Wat zijn de functies van chloroplasten?

A
  • groen kleur v. bladeren (in herfst sterven ze af)
  • fotosynthese
204
Q

Hoe noem je een binding tussen een sacharide en een andere molecule?

A

een glycosidebinding

205
Q

Zijn sachariden de enige energierijke moleculen waaruit heterotrofe organismen energie halen, zoals glucose?

A

nee

206
Q

Waar of niet waar?
Prokaryote cellen hebben geen afzonderlijke kern en dus ook geen DNA.

A

niet waar:
prokaryote cellen hebben geen kern maar wel DNA

207
Q

Wat is de brutoformule van een monosacharide?

A

C6H12O6

208
Q

Wat zijn de functies van proteïnen?

A

Structuureiwitten:
- energielevering
- beweging door spierensamentrekking (actine en myosine)
- stevigheid van huid, nagels en haar (keratine)
- stevigheid van huid (collageen)
Transporteiwitten:
- transport van O2 en CO2 op rode bloedcellen (hemoglobine)
Andere eiwitten:
- regeling van glucosegehalte in bloed (insuline)
- versneller van chemische reacties (enzymen)
- afweer en immuniteit

209
Q

Wat doet histamine?

A
  • bloedvaten zetten uit
  • temperatuur stijgt -> koorts
210
Q

W of NW? Kankercellen zijn cellen die het lichaam binnengedrongen zijn.

A

Niet waar

211
Q

Welke schimmels zijn er?

A

voetschimmels, vaginale schimmel

212
Q

Wie is de vader van de microbiologie en waarom?

A

Antoni Van Leeuwenhoek
(maakte een eigen microscoop en ontdekte bacteriën en spermazotoïden (zaadcellen))

213
Q

Waar gebeurt glycolyse?

A

in het cytoplasma

214
Q

Bij welke soorten cellen is de celwand aanwezig?

A

bij plantencellen

215
Q

Waar liggen de lysosomen?

A

alleen in dierlijke cellen

216
Q

Is glycolyse een aeroob proces?

A

nee

217
Q

Waaruit bestaat een triglyceride?

A

glycerol + 3 vetzuren

218
Q

Wat is het cytoplasma?

A

= waterige vloeistof waarin celorganellen liggen

219
Q

Wat is het enzym van maltose?

A

maltase

220
Q

Wat zijn de risicogroepen?

A
  • peuters en kleuters (afweersysteem nog niet ontwikkeld)
  • ouderen
  • patiënten bij wie het immuunsysteem onderdrukt wordt
221
Q

Wat is een gelijkenis tussen het glad en ruw endoplasmatisch reticulum?

A

Ze zijn beide opgebouwd uit membranen.

222
Q

Wat is de structuur van galactose?

A

6-ring

223
Q

W of NW? Het lymfevatenstelsel bestaat, net zoals het bloedvatenstelsel, uit een gesloten buizensysteem.

A

Niet waar

224
Q

Wat zijn lysosomen?

A

Golgiblaasjes

225
Q

Wat is een synoniem voor maltose?

A

moutsuiker

226
Q

Verschillen zetmeel en de vezel cellulose op vlak van vertering?

A

Ja:
- zetmeel kan worden verteerd en als energiebron gebruikt worden
- cellulose is onverteerbaar en voornamelijk functioneert als vezel om de darmgezondheid te bevorderen

227
Q

Wat is het verschil tussen de aerobe celademhaling en de anaerobe celademhaling?

A
  • De aerobe celademhaling vindt plaats met zuurstof en de anaerobe celademhaling zonder zuurstof.
  • De aerobe celademhaling vindt plaats in de mitochondriën en de anaerobe celademhaling in het cytoplasma.
  • De anaerobe celademhaling levert minder ATP op dan de aerobe celademhaling.
228
Q

Wat is de structuur van glucose?

A

6-ring

229
Q

Wat is de primaire structuur van een eiwit?

A
  • aantal aminozuren
  • aard v. d. aminozuren
  • volgorde v. d. aminozuren
230
Q

Waar gebeurt alcoholische gisting?

A

in cytoplasma

231
Q

Welk celorganel is in grote aantallen aanwezig in een zaadcel?

A

mitochondrion

232
Q

Wat is de functie van de ribosomen?

A

eiwitten maken

233
Q

Welke sachariden zijn er?

A
  • snelle suikers: monosachariden en disachariden
  • trage suikers: polysachariden
234
Q

Waaruit bestaat zetmeel?

A

2 polysachariden:
- amylose (spiraalvormig)
- amylopectine (vertakt)

235
Q

Waar gebeuren lichtreacties?

A

in het thylakoïdenmembraan

236
Q

Waar vind je glucose?

A

in zoete vruchten
(druiven, appels …)

237
Q

Wat is de reservestof suiker in het menselijk lichaam?

A

glycogeen

238
Q

Wat zijn de anorganische moleculen in het lichaam?

A

bv. H2O, CO2, O2

239
Q

Wat is het enzym van sucrose?

A

sucrase / sacharase

Sucrase, ook wel sacharase genoemd, breekt sucrose of sacharose af.

240
Q

Wat zijn de functies van de celwand?

A
  • stevigheid
  • bescherming
241
Q

Welke disacharide speelt een belangrijke rol in het brouwproces?

A

maltose

242
Q

Welke twee types endoplasmatisch reticulum (E.R.) zijn er?

A
  • R.E.R. (ruw ER)
  • S.E.R. (glad ER)
243
Q

Zijn heterotrofen afhankelijk van andere organismen voor hun voedsel?

A

ja

244
Q

Wat zijn de functies van de vacuole?

A
  • stevigheid (druk op celmembraan)
  • opslag stoffen
  • groei v. cellen
245
Q

Wat is de functie van het glad endoplasmatisch reticulum?

A

synthese van fosfolipiden

246
Q

Wat is de tertiaire structuur van een eiwit?

A

de driedimensionale vorm van een eiwit, die ontstaat door interacties tussen de zijketens van de aminozuren

247
Q

Hoe noem je het smeerbaar maken van olie, door onverzadigde VZ om te zetten in verzadigde VZ door H-atomen toe te voegen aan de dubbele binding?

A

hydrogenatie
(bv. magarines)

248
Q

Wat is een andere naam voor bloedplaatjes?

A

trombocyten

249
Q

Welke organismen doen melkzuurgisting?

A

schimmels en sommige bacteriën

250
Q

Waarom zijn margarines gezonder dan boter?

A
  • boter is verzadigde vetzuur
  • margarine is gehydrogeneerd
251
Q

Waaruit bestaat de celwand?

A

uit cellulosevezels

252
Q

Geef een synoniem voor donkerreacties.

A

calvin-cyclus

253
Q

Hoe zien mitochondriën eruit?

A

boonvormig

254
Q

Hoe noem je een chemische reactie, waarbij relatief eenvoudige organische moleculen met elkaar reageren tot grotere moleculen?

A

een condensatiereactie

255
Q

waar of niet waar: De energieproductie bij anaerobe celademhaling is efficiënter dan de energieproductie bij aerobe celademhaling

A

niet waar

256
Q

Wat zijn disachariden?

A

2 monosachariden aan elkaar gebonden

257
Q

Wat doet het slijmvlies?

A

traanvocht en speekselklieren bevat lysozym (enzym dat celwand van bacteriën kapot maakt)

258
Q

Waar vind je galactose?

A

in groeten en fruit
(paprika, banaan…)

259
Q

Wat is het rendement van de aerobe celademhaling?

A

35% ATP
65% warmte
(1 molecule glucose = 38 moleculen ATP)

260
Q

Wat is de oorzaak van denaturatie?

A

hoge temperaturen

261
Q

W of NW? Bloedplasma bestaat uit rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.

A

Niet waar

262
Q

Zijn schimmels voorbeelden van heterotrofe organismen?

A

ja

263
Q

Waarin wordt galactose snel omgezet voor energie?

A

in glucose

264
Q

Hoe noem je een nog niet ontwikkelde lichaamscel waaruit andere typen cellen kunnen ontstaan?

A

stamcel

265
Q

Waar of niet waar?
Het DNA van een eukaryote cel ligt in een kern.

A

waar

266
Q

Hoe noem je het onvermogen de melksuiker lactose te verteren, waardoor darmklachten ontstaan?

A

lactose-intolerantie

267
Q

Wat is homeostase?

A

= het vermogen om chemische en fysische parameters in het lichaam binnen strikte grenzen constant te houden

268
Q

Hoe wordt alcoholische gisting gebruikt door bakkers en brouwers?

A
  • rijzen v. brood
  • gisten v. bier
269
Q

Geef een synoniem voor ‘chloroplasten’.

A

bladgroenkorrels

270
Q

Wat zijn biomoleculen?

A

organische stoffen die door levende organismen worden gemaakt
* ze hebben C-skelet met H-atomen waarop functionele groepen gebonden zijn

271
Q

Waar of niet waar?
Prokaryote cellen hebben een beperkt aantal celorganellen.

A

niet waar:
prokaryoten hebben geen onderverdelingen / celorganellen

272
Q

Welke toegangspoorten zijn er voor indringers?

A
  • de huid
  • slijmvliezen: ogen, spijsverteringsstelsel, urogenitaal stelsel en ademhalingsstelsel
273
Q

Uit hoeveel monosachariden bestaat een polysacharide?

A

10 of meer

274
Q

Welke virussen zijn er?

A

corona, herpes

275
Q

Zijn dieren voorbeelden van autotrofe organismen?

A

nee

276
Q

Wat is het celmembraan?

A

= dun laagje aan de buitenkant van de cel dat de cel omsluit

277
Q

Wat is de functie van lysosomen?

A

ze breken oude celorganellen en moleculen af

278
Q

Waar is de celwand?

A

rond het celmembraan

279
Q

Geef een synoniem voor Krebscylus

A

citroenzuurcyclus

280
Q

Hoe kun je cellen observeren?

A
  • met het blote oog (menselijke eicel, eicellen van kikker, ei)
  • met de lichtmicroscoop
  • met de elektronenmicroscoop
281
Q

Wanneer komt galactose vrij?

A

bij vertering van melksuiker

282
Q

Waarin kan een overschot aan glucosemoleculen worden omgezet?

A
  • zetmeel (reservesuiker bij planten
  • cellulose (celwand, voedingsvezel)
  • vetzuren
  • aminozuren
283
Q

Leg de kleine bloedsomloop uit.

A

bloed passeert longen -> O2-opname, passeert dunne darm -> daarna bloed naar longen -> CO2 afgave -> passeert nieren

284
Q

Hoeveel aminozuren bestaan er?

A

20 verschillende

285
Q

Gebruikt het lichaam eiwitten bij een tekort aan energie?

A

ja

286
Q

Wat zijn de functies van het celwand?

A
  • structuur
  • stevigheid
  • bescherming
287
Q

Wat zijn de eigenschappen van het celmembraan?

A
  • zelfsluitend
  • flexibel
  • selectief doorlaatbaar
288
Q

Hoe is bloed samengesteld?

A

55% plasma: 90% water + opgeloste stoffen (suikers, vetten, eiwitten, zouten, mineralen)
45% RBC, WBC, bloedplaatjes

289
Q

Hoe geraken organismen die geen licht hebben aan energie?

A

chemosynthese
-> chemo-autotrofen

290
Q

Wat zijn synoniemen voor sucrose?

A

sacharose, kristalsuiker

291
Q

Wat is de functie van ribosomen?

A

productie van eiwitten

292
Q

Waar is de(s)oxyribose een bouwsteen voor?

A

voor DNA

293
Q

Wordt tijdens de fotosynthese-reactie zonne-energie opgeslagen onder de vorm van chemische energie?

A

ja

294
Q

Wat is de globale reactie van aerobe celademhaling?

A

C6H12O6 + 6 O2 -> 6 CO2 + 6 H2O + 38 ATP

295
Q

Hoe wordt een peptidebinding gevormd?

A
  • ontstaat tussen carboxylgroep (-COOH) van ene aminozuur en aminogroep (-NH₂) van andere aminozuur
  • bij vormen van peptidebinding wordt molecuul water (H₂O) afgesplitst, dit proces wordt condensatiereactie genoemd
296
Q

Hoe geraken organismen die licht hebben aan energie?

A

fotosynthese
-> foto-autotrofen

297
Q

Welke cellen hebben veel mitochondriën?

A
  • spiercellen
  • zaadcellen
298
Q

Wat is de condensatiereactie van een disacharide?

A

C6H1206 + C6H1206
-> C12H22O11 + H2O

299
Q

Waar gebeuren donkerreacties?

A

stroma v. chloroplast

300
Q

Is er O2 gebruik in de Krebscyclus?

A

ja

301
Q

Zijn schimmels heterotrofe organismen?

A

ja

302
Q

W of NW? Indringers van het immuunsysteem zijn een bedreiging voor de homeostase van ons lichaam.

A

Waar

303
Q

Waarom is bloed bij de mens en de meeste gewervelde dieren rood?

A

door ijzer in hemoglobine

304
Q

Wat zijn lymfeknopen?

A

controleposten die lymfe zuiveren door witte bloedcellen

305
Q

Wat gebeurt er als planten te weinig water krijgen?

A
  • vacuole wordt kleiner
  • geen steun meer aan de plant
306
Q

Hebben heterotrofe organismen geen zonlicht nodig om te overleven?

A

ja

307
Q

Hoe noem je een chemische binding die aminozuren aan elkaar koppelt?

A

een peptidebinding

308
Q

Wat is weefselvocht?

A

bloedplasma dat tussen cellen en weefsels belandt

309
Q

Hoe is glycogeen opgebouwd? Waar wordt het opgeslagen?

A
  • opgebouwd uit lange keten v. glucosemoleculen
  • in spieren en lever
310
Q

Waarom zijn ribose en de(s)oxyribose belangrijk?

A

ze zijn de bouwstenen voor nucleïnezuren

311
Q

Wat is de kleinste eenheid van leven?

A

de cel

312
Q

Sorteer de celstructuren bij het juiste celtype:
- celmembraan
- celwand
- ribosomen
- centriolen
- celkern
- endoplasmatisch reticulum
- lysosomen
- mitochondriën
- bladgroenkorrels
- grote vacuole

A
  • Uniek voor planten: celwand, grote vacuole en bladgroenkorrels
  • Uniek voor een dierlijke cel: lysosomen en centriolen
  • overige celstructuren komen voor in plantaardige en dierlijke cellen
313
Q

Geef de definitie van anaerobe celademhaling.

A

energieproductie via gisting of fermentatie zonder zuurstofgas

314
Q

Wat is celademhaling?

A

energieproductie uit macromoleculen
door autotrofen én heterotrofen
= omgekeerde v. fotosynthese

315
Q

Hoe zijn organismen opgebouwd?

A

cel -> weefsel -> orgaan -> stelsel -> organisme

316
Q

Wat is de etymologie van ‘prokaryoot’ en ‘eukaryoot’?

A
  • prokaryoot = pro + karuos = voor + kern
  • eukaryoot = eu + karuos = goed + kern
317
Q

Noteer de globale fotosynthesereactie.

A

6 CO2 + 6 H2O -> C6H12O6 + 6 O2

318
Q

Hoe noem je het membraan dat het cytoplasma omgeeft?

A

celmembraan

319
Q

Waar vind je maltose?

A

in kiemende gerst
(rol bij het brouwen van bier)

320
Q

Wat is het verschil tussen essentiële en niet-essentiële aminozuren?

A
  • lichaam is niet / wel in staat om ze zelf te produceren
  • 8 / 12 aminozuren
321
Q

Welke structuren hebben de prokaryoten en alle eukaryoten gemeenschappelijk?

A
  • celmembraan
  • cytoplasma
  • ribosomen
  • DNA
322
Q

Waartegen moet het lichaam zich kunnen verdedigen?

A
  • indringers
  • bedreigingen van binnenuit
323
Q

Waaruit bestaat de eerste linie van het immuniteit?

A
  • huid
  • slijmvliezen
324
Q

Het binnenste membraan van de chloroplasten omgeeft een met vocht gevulde ruimte. Welke?

A

het stroma

325
Q

Wat is de functie van mitochondriën?

A

energieproductie

326
Q

Welke indringers zijn er?

A

bacteriën, virussen, schimmels, parasieten en giftige stoffen

327
Q

Welke polysacharide is volledig onvertakt?

A

cellulose