Hoofdstuk 2: Functionele bouw van de cel Flashcards

1
Q

Hoe noem je het netwerk van eiwitten dat vorm en stevigheid geeft aan levende cellen?

A

cytoskelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lysosomen zijn betrokken bij …

A

vertering van extracellulair materiaal en oude celorganellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar ligt de vacuole?

A

in plantencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het cytoplasma?

A

= waterige vloeistof waarin celorganellen liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de functies van het cytoskelet?

A
  • stevigheid
  • voortbeweging zaadcellen
  • spiersamentrekking (bv. eiwit actine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar of niet waar?
Een vacuole is een organel dat instaat voor de vertering van stoffen in een dierlijke cel.

A

niet waar:
in plantencel, stevigheid
(lysosoom zorgt voor vertering van stoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat het celmembraan?

A
  • dubbele fosfolipidenlaag (kopjes richting waterige oplossing)
  • eiwitten (transport v. stoffen doorheen membraan + communicatie)
  • cholesterol -> beweeglijkheid
  • koolhydraatketens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de speciale relatie van de bolvormige structuren met water in het celmembraan?

A

bolvormige structuur is hydrofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een stamcel?

A

nog niet ontwikkelde lichaamscel waaruit andere typen cellen kunnen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Maak de juiste cijfer-lettercombinatie.
(zie oef. 3)

A

1 D
2 I
3 G
4 J
5 F
6 K
7 A
8 M
9 B
10 H
11 C
12 E
13 L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van de ribosomen?

A

eiwitten maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van lysosomen?

A

ze breken oude celorganellen en moleculen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een gelijkenis tussen het glad en ruw endoplasmatisch reticulum?

A

Ze zijn beide opgebouwd uit membranen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe noem je het celorganel dat bij de celdeling een belangrijke rol speelt?

A

centriool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de functies van chloroplasten?

A
  • groen kleur v. bladeren (in herfst sterven ze af)
  • fotosynthese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van mitochondriën?

A

energieproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er als planten te weinig water krijgen?

A
  • vacuole wordt kleiner
  • geen steun meer aan de plant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar of niet waar?
Het golgi-apparaat vervoert via transportblaasjes proteïnen naar het SER.

A

niet waar:
gaan v. RER naar golgi-apparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de rol van lysosomen bij de immuniteit?

A

ze breken ziektekiemen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar of niet waar?
Prokaryote cellen hebben een beperkt aantal celorganellen.

A

niet waar:
prokaryoten hebben geen onderverdelingen / celorganellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe noemt men de ‘fabriekjes’ in een cel?

A

celorganellen
= structuur in een cel met een functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke functies heeft het S.E.R.?

A
  • aanmaak en transport v. lipiden
  • onschadelijk maken v. giftige stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de functie van de celkern?

A

bevat DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is er in de celkern?

A
  • nucleolus / kernlichaampje (aanmaak ribosomen)
  • DNA (komt in celkern voor als chromatine, rolt zich op tot staafje bij celdeling)
  • kernmembraan (rond celkern)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn lysosomen?

A

Golgiblaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar liggen de centriolen?

A

in dierlijke cellen, altijd in paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Sorteer de celstructuren bij het juiste celtype:
- celmembraan
- celwand
- ribosomen
- centriolen
- celkern
- endoplasmatisch reticulum
- lysosomen
- mitochondriën
- bladgroenkorrels
- grote vacuole

A
  • Uniek voor planten: celwand, grote vacuole en bladgroenkorrels
  • Uniek voor een dierlijke cel: lysosomen en centriolen
  • overige celstructuren komen voor in plantaardige en dierlijke cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe zien mitochondriën eruit?

A

boonvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Uit welke onderdelen bestaat het celmembraan?

A

fosfolipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke structuren hebben de prokaryoten en alle eukaryoten gemeenschappelijk?

A
  • celmembraan
  • cytoplasma
  • ribosomen
  • DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe kun je cellen observeren?

A
  • met het blote oog (menselijke eicel, eicellen van kikker, ei)
  • met de lichtmicroscoop
  • met de elektronenmicroscoop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe noem je de onbuigzame wand die een plantencel omgeeft?

A

celwand

33
Q

Wat zijn de functies van het celmembraan?

A
  • omsluit celinhoud
  • laat selectief stoffen door
  • herkennen van stoffen via proteïnes
  • communicatie met andere cellen via sacharideketens aan buitenkant van celmembraan
34
Q

Hoe noem je het organel dat enzymen bevat voor de afbraak van eiwitten en andere organische moleculen?

A

lysosoom

35
Q

Welke cellen hebben veel mitochondriën?

A
  • spiercellen
  • zaadcellen
36
Q

Wat zijn de eigenschappen van het celmembraan?

A
  • zelfsluitend
  • flexibel
  • selectief doorlaatbaar
37
Q

Wat zijn de functies van het Golgi-apparaat?

A
  • moleculen uit ER afwerken
  • afgewerkte moleculen verpakken en versturen naar correcte plaats
  • afgewerkte molecule wordt vacuole of lysosoom
38
Q

Geef een synoniem voor ‘celmembraan’

A

= cytoplasmamembraan

39
Q

Hoe noem je het plasma buiten de celkern?

A

cytoplasma

40
Q

Wat is de functie van ribosomen?

A

productie van eiwitten

41
Q

Wat zijn de functies van de celwand?

A
  • stevigheid
  • bescherming
42
Q

Waar liggen de lysosomen?

A

alleen in dierlijke cellen

43
Q

Wat is het cytoskelet?

A

= netwerk v. proteïnevezels en is verbonden met celmembraan en organellen

44
Q

Welke celstructuren kan je waarnemen met een lichtmicroscoop?

A
  • celmembraan
  • bladgroenkorrels
  • vacuole bij plantaardige cellen
45
Q

Wie was verantwoordelijk voor de eerste waarneming van cellen?

A

Robert Hooke
(cellen van een kurk)

46
Q

Welk celorganel is in grote aantallen aanwezig in een zaadcel?

A

mitochondrion

47
Q

Wat zijn de functies van het celwand?

A
  • structuur
  • stevigheid
  • bescherming
48
Q

Hoe zijn organismen opgebouwd?

A

cel -> weefsel -> orgaan -> stelsel -> organisme

49
Q

Wat is de functie van mitochondriën?

A

energiecentrale

50
Q

Geef een synoniem voor ‘chloroplasten’.

A

bladgroenkorrels

51
Q

Waar liggen de ribosomen?

A
  • in cytoplasma
  • op R.E.R.
52
Q

Hoe noem je het klein organel dat een rol speelt bij de opbouw van cel- en kerneiwitten?

A

ribosoom

53
Q

Waar of niet waar?
Centriolen zijn betrokken bij de splitsing van een cel.

A

waar

54
Q

Wat is de functie van het glad endoplasmatisch reticulum?

A

synthese van fosfolipiden

55
Q

Hoe noem je een nog niet ontwikkelde lichaamscel waaruit andere typen cellen kunnen ontstaan?

A

stamcel

56
Q

Waar of niet waar?
Zowel mitochondriën als bladgroenkorrels komen voor in dierlijke cellen.

A

niet waar:
bladgroenkorrels enkel in plantencellen

57
Q

Wat is het celmembraan?

A

= dun laagje aan de buitenkant van de cel dat de cel omsluit

58
Q

Waar of niet waar?
Eukaryote cellen hebben ribosomen, maar geen celorganellen.

A

Niet waar:
Eukaryote cellen hebben wel celorganellen.

59
Q

Hoe noem je het lichaampje in de cel vanwaaruit de deling begint?

A

celkern

60
Q

Waar of niet waar?
Prokaryote cellen hebben geen afzonderlijke kern en dus ook geen DNA.

A

niet waar:
prokaryote cellen hebben geen kern maar wel DNA

61
Q

Waar liggen de chloroplasten?

A

in plantencellen

62
Q

Welke twee types endoplasmatisch reticulum (E.R.) zijn er?

A
  • R.E.R. (ruw ER)
  • S.E.R. (glad ER)
63
Q

Waar of niet waar?
Het DNA van een eukaryote cel ligt in een kern.

A

waar

64
Q

Wat is de kleinste eenheid van leven?

A

de cel

65
Q

Wat is de etymologie van ‘prokaryoot’ en ‘eukaryoot’?

A
  • prokaryoot = pro + karuos = voor + kern
  • eukaryoot = eu + karuos = goed + kern
66
Q

Waar is de celwand?

A

rond het celmembraan

67
Q

Wat zijn de functies van de vacuole?

A
  • stevigheid (druk op celmembraan)
  • opslag stoffen
  • groei v. cellen
68
Q

Welke functies heeft het R.E.R.?

A
  • bevat ribosomen
  • verbonden met kernmembraan
  • opslag en transport v. proteïnen (gemaakt door ribosomen) naar Golgi-apparaat
69
Q

Hoe noem je het membraan dat het cytoplasma omgeeft?

A

celmembraan

70
Q

Geef de verschillen tussen plantencellen en dierencellen.

A

Dierlijke cellen:
- geen celwand
- geen chloroplasten
- geen vacuole (of beperkt)
Plantencellen:
- geen centriolenpaar
- geen lysosomen

71
Q

Wat is een synoniem voor ‘celkern’?

A

= nucleus

72
Q

Bij welke soorten cellen is de celwand aanwezig?

A

bij plantencellen

73
Q

Filip bekijkt een microscopische afbeelding van een cel. Hij kan duidelijk een celwand onderscheiden. Filip kan nu met zekerheid zeggen dat: …

A

het hier zeker geen dierlijke cel is.

74
Q

Waaruit bestaat de celwand?

A

uit cellulosevezels

75
Q

Wat is de functie van een centriool?

A

celdeling

76
Q

Waar of niet waar?
Het volledige endoplasmatisch reticulum bevat ribosomen.

A

niet waar:
enkel het RER, niet het SER

77
Q

Een vacuole is een organel dat …

A

naargelang de stoffen zie ze bezit, meerdere functies kan hebben.

78
Q

Wat is het verschil tussen een prokaryote en eukaryote cel?

A
  • prokaryoot: zonder celkern en organellen (bacteriën + archaea)
  • eukaryoot: de celkern is gescheiden van het cytoplasma (dieren-, plantencellen + schimmels)
79
Q

Wie is de vader van de microbiologie en waarom?

A

Antoni Van Leeuwenhoek
(maakte een eigen microscoop en ontdekte bacteriën en spermazotoïden (zaadcellen))