EX Belangrijk Flashcards

1
Q

Concentratie-Antwoord curve

A

Lineair of logaritmisch
1. Effectiviteit -> Emax (hoe ver R boven geraken)
2. Potentie -> EC50
= concentratie waarbij 50% van het effect is bereikt
Hoe potenter -> hoe minder dosis nodig (linksverschuiving) -> ook minder kans op nevenwerkingen
pD2=-log EC50

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Therapeutische index

A

TD threshold / ED100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Competitieve, reversibele antagonist

A

PA(B) = XA / [XA + KA • (XB/KB + 1)]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Competitieve, irreversibele antagonist

A

PA(B) = (1- PB) • XA / [XA + KA]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Agonist binding

A

PA = XA / (XA + KA)

KA (dissociatieconstante) = k-1/k+1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verdelingsvolume

A

VD = Dx / Cx
Onafhankelijk van dosis
Geeft informatie over weefselaffiniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Halfwaardetijd

A

T1/2 = 0,693 x VD / Cl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

CYP P450 interacties

A

Substraten: Warfarine, DOAC, theofyline, cilcosporine

Inhibitoren: (verhogen plasma spiegels)
- Macroliden AB
- Anti-schimmel
- SSRI (fluoxetine)
- Diltiazem, verpamil, Amiodaron
- Pompelmoessap

Inductoren (verlagen plasma spiegels)
- Anti-epileptica (fenobarbital, fenyoïne, carbamazepine)
- St.-Janskruid
- Rifampicine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

P-glycoproteïne interacties

A

Substraten: Digoxine, cilcosporine, diltiazem, losartan, DOAC*

Inhibitoren: (verhogen plasma spiegels)
- macroliden AB
- azool-deviraat
- amiodaron, diltiazem, verapamil

Inductoren:
- carbamamzepine
- rifampicine
- sint-janskruid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vergelijking nAChR-spierverslappers

A

Sucamethonium*
- Receptor interactie: agonist
- Werking: depolarisatie blok
- Effect van AChE remmer: versterkend effect
- Fasciculaire contracties: ja
- Bij Myastenia Gravis: /

Atracurium*
- Receptor interactie: antagonist
- Werking: transmissieblok, competitieve antagonist
- Effect van AChE remmer: opheffing effect
- Fasciculaire contracties: nee
- Bij Myastenia Gravis: contra-indicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Adrenerge effecten: A1

A
  • vasoconstrictie
  • contractie blaassfincter
  • contractie seminale tractus
  • mydriasis (contractie iris)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Adrenerge effecten: A2

A
  • daling insuline secretie -> hyperglycemie
  • hersenstam: inhibitie sympathische outflow
  • daling adrenerge zenuwen uiteinden vrijlating
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Adrenerge effecten: B1

A

+ chronotropie
+ inotropie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Adrenerge effecten: B2

A
  • vasodilatatie
    • kleinere BV B2 doorwegen
  • bronchodilatatie
  • uterus relaxatie (weeënremmer)
  • tremor
  • gycogenolyse in lever en DSW
  • stijging adrenerge zenuwuiteinden vrijlating
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Adrenerge effecten: B3

A
  • blaas relaxatie
  • thermogenese in spieren en vet
  • adipocyten: lipolyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Is salbutamol kort of langwerkend?

A

Kortwerkend

17
Q

Serotonerg syndroom

A
  • hyperthermie
  • agitatie
  • tremor
  • zweten
  • mydriasis

NOOIT MAO+SSRI/TCA combineren

18
Q

Welke combinaties van medicatie mag niet?

A
  • MAO-inhibitoren + SSRI/TCA
  • PDE-V remmers + NO donoren
  • opioïden + benzo’s = gevaarlijk
19
Q

Prostaglandinen

A

Arachidonzuur -> PGG2
- NSAIDs: reversibele inhibitie COX
- acetylsalicylzuur: irreversibele inhibitie COX

PGE2
- koorts
- pijn
- zwelling
- roodheid
- gastroprotectief

EC (COX2)
- vasodilatatie
- remt trombo aggregatie
- stimulatie nierperfusie

Tromboxaan (COX1)
- vasoconstrictie
- activatie trombo’s

20
Q

Wat is een interessante eigenschap voor anticoagulantia?

A

Laag verdelingsvolume -> sterk in bloedbaan blijven
Vb Warfarine -> bindt sterk aan plasma-eiwitten -> ook klein verdelingsvolume

21
Q

Opioïdreceptor: mu

A
  • meeste analgetische effecten van opioïden
  • aantal belangrijke neveneffecten
    • depressie ademhalingscentrum
    • euforie
    • sedatie
    • afhankelijkheid
  • meeste analgetische opioïden zijn mu-receptor agonisten
22
Q

Opioïdreceptor: delta

A
  • waarschijnlijk belangrijker in periferie
  • verminderen darmotiliteit
  • kunnen ook bijdragen tot analgesie
23
Q

Opioïdreceptoren: kappa

A
  • dragen bij tot analgesie op spinaal niveau
  • dysforie en sedatie
  • niet betrokken bij afhankelijkheid
  • sommige analgetica zijn relatief kappa-selectief