Ex 3 Flashcards
1
Q
Omgeving wat zich rondom iemand bevindt
A
Surroudings
2
Q
Vermoeidheid
A
Fatigue
3
Q
Een werktuig
A
A tool
4
Q
Een verwachting
A
An expectation
5
Q
Een achtergrond
A
A background
6
Q
Een vergadering
A
A meeting
7
Q
Een microfoon
A
A mic
8
Q
Een koptelefoon
A
Headphones
9
Q
Een scherm
A
A screen
10
Q
Virtueel
A
Virtual
11
Q
Een oordopje
A
An earbud
12
Q
Vreemd, ongemakkelijk
A
Akward
13
Q
Ongepast
A
Inappropriate
14
Q
Binnenkomen
A
To enter
15
Q
Afleiden
A
To distract
16
Q
Dempen
A
To mute
17
Q
Dempen onheffen
A
To unmute
18
Q
Een aanwezigheid
A
A presence
19
Q
Onderbreken
A
To interrupt
20
Q
Delen
A
To share
21
Q
Een tabblad
A
A tab
22
Q
Verkruimelen
A
To crumble
23
Q
Snijden
A
To cut
24
Q
Roeren
A
To stir