Evolutie Flashcards

1
Q

hoe ging de evolutie vanaf cellen?

A

-kleine organische moleculen → grotere moleculen → protobionten (eenvoudige prokaryoten) → bacteriën in staat tot fotosynthese (autotroof): blauwalgen (cyanobacterien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een Aeroob organisme?

A

een organisme dat zuurstof nodig heeft om te leven en groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een Anaeroob organisme?

A

een organisme dat geen zuurstof nodig heeft om te leven en groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een Autotroof organisme?

A

organismen die energie halen uit anorganische stoffen of zonlicht. Die energie gebruiken ze vervolgens voor fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een Heterotroof organisme?

A

organismen die niet hun eigen voedsel kunnen produceren en dus zijn celmateriaal bouwt van organisch materiaal (materiaal afkomstig van andere organismen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is selectiedruk?

A

De invloed van milieufactoren op de genetische variatie in een populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe werkt natuurlijke selectie?

A

> genetische variatie ontstaat door mutaties en recombinaties
door natuurlijke selectie overleven de best aangepaste organismen
voortplanting→ gunstige eigenschappen worden doorgegeven aan nakomelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is fitness?

A

de geschiktheid van een individu of genotype om zich binnen een bepaalde omgeving voort te planten.
het individu dat het beste is aangepast op de leefomgeving, zal zich voortplanten endeze gunstige eigenschappen doorgeven aan zijn nakomelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is adaptatie?

A

individuen met de juiste eigenschappen kunnen zich aanpassen aan de selectiedruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is seksuele selectie?

A

de selectie van partners op grond van eigenschappen die als aantrekkelijk worden ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is kunstmatige selectie?

A

het selectiemechanisme waarmee de mens gewenste eigenschappen bij planten en dieren selecteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is natuurlijke selectie?

A

selectie op basis van hoe goed de organismen aangepast zijn aan hun omgeving: goed aangepaste organismen overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is gene flow?

A

uitwisseling van genen tussen 2 (of meer) populaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is gene drift?

A

toevallige fluctuaties in de samenstelling van allelen in een populatie
→ zorgt voor verlies genetische variatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het founder/stichter effect?

A

de invloed die de stichtende individuen hebben op de genenpool van de populatie die uit hun nakomelingen bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het flessenhals effect?

A

het aantal individuen wordt plots gewijzigd door bijv. een plaag/ziekte

17
Q

wat is de allelfrequentie?

A

hoe vaak een bepaald allel voorkomt in een populatie

18
Q

wat is reproductieve isolatie?

A

er wordt voorkomen dat 2 verschillende populaties paren en (vruchtbare) nakomelingen reproduceren, veroorzaakt door bijv. geografische isolatie, gedrag of andere activiteiten

19
Q

hoe ontstaat een nieuwe soort? (4 stappen)

A
  1. reproductieve isolatie
  2. genetische variatie (die is ontstaan door mutaties en recombinatie)
  3. natuurlijke selectie, waarbij de best aangepaste organismen overleven
  4. voortplanting, waarbij de gunstige eigenschappen aan nakomelingen worden doorgegeven
20
Q

wat is allopatrische soortvorming?

A

soortvorming die optreedt wanneer populaties geografisch geïsoleerd raken van elkaar, waardoor genetische uitwisseling wordt voorkomen

21
Q

hoe werkt allopatrische soortvorming?

A

1.Er is een populatie
1.Door omstandigheden raken 2 delen van de populatie geïsoleerd van elkaar
2.Door mutaties en verschillen in selectiedruk veranderen beide delen van de populatie
3.Uiteindelijk zijn er 2 soorten ontstaan: ze kunnen niet meer met elkaar voortplanten

22
Q

wat is sympatrische soortvorming?

A

nieuwe soorten ontstaan binnen hetzelfde leefgebied van een populatie

23
Q

hoe werkt sympatrische soortvorming?

A

1.Omgevingscondities veranderen / in de populatie vindt een mutatie plaats
2.Door mutaties en/of verschillen in selectiedruk in dit stukje gebied verandert dit stukje populatie
3.Wanneer dit lang genoeg geduurd heeft kunnen de twee populaties niet meer met elkaar voortplanten en zijn er dus twee soorten ontstaan.

24
Q

wat is de eilandtheorie?

A

er is een verband tussen de hoeveelheid soorten en de grootte van het leefgebied/ afstanden tussen de leefgebieden

25
Q

eilandtheorie
immigratie neemt af–> aantal soorten neemt ….

26
Q

eilandtheorie
groot eiland: meer ruimte–> ….. soorten –> snelheid uitsterving is…

A

veel soorten, snelheid uitsterving is laag

27
Q

eilandtheorie
klein eiland: minder ruimte–> … soorten–> snelheid uitsterving is…

A

weinig soorten, snelheid uitsterving hoog

28
Q

eilandtheorie
dichtbij het vaste land–> …… soorten

A

veel soorten

29
Q

eilandtheorie
ver van het vaste land–> ……. soorten

A

weinig soorten

30
Q

eilandtheorie
groot eiland: minder uitsterving–> ….. soorten

A

meer soorten

31
Q

wat zijn homologe structuren?

A

Lichaamsdelen hebben hetzelfde bouwplan, maar een andere functie
→ Divergente evolutie

32
Q

wat is divergente evolutie?

A

het proces waarbij groepen van dezelfde voorouder evolueren en verschillen accumuleren, resulterend in de vorming van nieuwe soorten

33
Q

wat zijn analoge structuren?

A

Organen met dezelfde functie, maar met een ander bouwplan
→ Convergente evolutie

34
Q

wat is convergente evolutie?

A

de evolutie van dezelfde functie bij verschillende, niet-verwante taxonomische groepen. Vaak is de functie vergelijkbaar, maar is er sprake van verschillende mechanismes

35
Q

Wat zijn rudimentaire organen?

A

organen die in de loop van evolutie overbodig zijn geworden: een orgaan of orgaanstelsel kan in de loop van de evolutie zijn functie verloren hebben en dus in het huidige tijdperk overbodig zijn

36
Q

wat is een cladogram?

A

een schematische weergave van de verwantschap tussen de soorten van een clade

37
Q

wat is een clade?

A

Een groep soorten die bestaat uit een voorouder en alle nakomelingen daarvan

38
Q

wat is een splitsing?

A

2 nieuwe soorten ontstaan uit een gemeenschappelijke voorouder

39
Q

hoe ontstaan fossielen?

A

> Een dier gaat dood
De zachte delen worden snel verteerd door reducenten
De harde delen komen onder een laag zand/slik/stof/lava terecht
Door de druk veranderen de resten van het dier in steen
gebeurt ook door:
-permanente kou
-droogte in de woestijn
-zure of zuurstofarme omgeving