evolutie Flashcards

1
Q

1e evolutietheorie

A

lamarckisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

klopte het lamarckisme?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inhoud lamarckisme

A

verlangen organisme naar gewoonte -> orgaan wordt meer/minder gebruikt -> ontwikkeling orgaan -> verworven eigenschap is erfelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wie vond het darwinisme uit?

A

charles darwin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar legde het darwinisme de basis voor?

A

de evolutietheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat dacht Darwin over de 13 verschillende vinken op 13 eilanden?

A

ontstaan door modificaties (volgens moderne biologie niet correct)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

1e bron darwinisme

A

homologe organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

homologe organen

A
  • overeenkomsten in bouwplan
  • verschillend in uitzicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2e bron Darwinisme

A
  • overeenkomsten in uitzicht
  • verschillend bouwplan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3e bron Darwinisme

A

embryologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

embryologie

A

overeenkomst in embryonale ontwikkeling van verschillende soorten -> gemeenschappelijke voorouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fossielen

A

versteende overblijfsels van organismen/afdrukken van organismen in gesteenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

proces dat fossielen creëert

A

fossilisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorwaarde fossilisatie

A

snel van de lucht afgesloten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gevolg van veel nakomelingen met voldoende voedsel

A

onderlinge concurrentie -> struggle for life

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gevolg struggle for life

A

variatie in populatie -> variatie in overlevingskansen

17
Q

gevolg variatie in overlevingskansen

A

groter wordende selectiedruk -> natuurlijke selectie

18
Q

gevolg natuurlijke selectie

A

survival of the fittest

19
Q

lamarckisme uitgelegd met giraffen

A

gewoonte kweken om langere nek te krijgen -> van zelf doorgegeven aan nakomenlingen

20
Q

darwinisme uitgelegd met giraffen

A

survival of the fittest -> giraffen met korte nek evolueren uit omdat ze niet goed genoeg aangepast zijn

21
Q

voorbeeld fossiele overgangsvormen

A

Archaeopteryx (oervogel)

22
Q

wat was de archaeopteryx?

A

had kenmerken van zowel een reptiel als een vogel

23
Q

2 kenmerken vogel

A
  • verenkleed
  • bekken
24
Q

2 kenmerken reptielen

A
  • klein borstbeen
  • gewervelde staart
25
Q

rudimentaire organen

A

orgaan dat in aanleg aanwezig is maar niet tot ontwikkeling komt en geen functie meer heeft

26
Q

3 sleutelbegrippen voor soortvorming

A
  • mutatie
  • natuurlijke selectie
  • isolatie
27
Q

mutaties

A

ontstaan van nieuwe eigenschappen

28
Q

MUTATIES: hoe verdwijnen nieuwe eigenschappen?

A
  • toeval
  • lage overlevingskans
29
Q

MUTATIES: hoe kunnen nieuwe eigenschappen blijven?

A
  • geen invloed op overlevingskans
  • betere overlevingskans
29
Q

natuurlijke selectie

A

gunstige eigenschappen overleven

29
Q

variatie

A

geslachtelijke voortplanting -> variatie in de populatie

30
Q

isolatie

A

voortplantingisolatie

31
Q

geografische isolatie

A

verschillende soorten met verschillende leefomgevingen zullen nooit elkaar tegenkomen en nakomelingen kunnen maken

32
Q
A