eten, koken Flashcards
Het fornuis
La cuisinière
De kruidenzaak
L’épicerie
De oven
Le four
Het ingeidiënt
L’ingrédient
De microgolf
Le micro-ondes
De bakvorm
Le moule
De pan
La poêle
Het recept
La recette
Kopen
Acheter
Honger hebben
Avoir faime
Dorst hebben
Avoir soif
Boodschappen doen
Faire de courses
Verkopen
Vendre
De ananas
L’ananas
De kers
La cerise
De citroen
Le citron
De aardbei
La fraise
De framboos
La framboise
De meloen
Le melon
De hazelnoot
La noisette
De noot
La noix
De perzik
La pêche
De pruim
La prune
De druif
La raisin
De knoflook
L’ail
De aubergine
L’aubergine
De wortel
La carotte
De selder
Le céleri
De paddenstoel
Le champignon
De kool
Le chou
Het spruitje
Le chou de Bruxelles
De bloemkool
Le chou-fleur
De komkommer
Le concombre
De augurk
Le cornichon
De courgette
La courgette
De spinazie
Les épinards
De prinsessenboon
Le haricot vert
De kropsla
La laitue
De ajuin
L’oignon
De peterseli
Le persil
De erwt
Le petit pois
De prei
Le poireau
De paprika
Le poivron
De radijs
Le radis
De sla
La salade
De tomaat
La tomate
De boter
Le beurre
De verse room
La crème fraîche
De kaas
Le fromage
De melk
Le lait
Het ei
L’oeuf
Het zuivelproduct
Le produit laitier
De yoghurt
Le yaourt
Het lamsvlees
L’agneau
Het biefstuk
Le bifteck
Het rundvlees
Le bœuf
Het kalkoen
La dinde
De hamburger
Le hamburger
Het varkensvlees
Le porc
Het kippenvlees
Le poulet
De worst
La saucisse
De kalfsvlees
Le veau
Het koekje
Le biscuit
Het snoepje
Le bonbon
De pannekoek
La crêpe
De croissant
Le croissant
Het gebakje
Le gâteau
De chocolademousse
La mousse au chocolat
Het gebak
La pâtisserie
De fruitsla
La salade de fruits
De taart
Le gâteau
Het blikje (sardienen)
La boîte (de sardines)
De fles (water)
La bouteille (d’eau)
Het blikje (bier)
La canette (de bière)
Het drankkarton
Le carton
Het pakje (boter)
Le paquet (de beurre)
De pot (confituur)
Le pot (de confiture)
De zak (aardappelen)
Le sac (de pomme de terre)
Het zakje
Le sachet
De kabeljauw
Le cabillaud
De garnaal
La crevette
De mossel
La moule
De zalm
Le saumon
De confituur
La confiture
De specerij
L’épice
De kruiden
Les herbes
De olijfolie
L’huile d’olive
De honing
Le miel
De mosterd
La moutarde
De peper
Le poivre
De saus
La sauce
Het zout
Le sel
De suiker
Le sucre
Het stokbrood
La baguette
De ontbijt granen
Les céréales
De chips
Les chips
De bloem
La farine
Het deeg
La pâte
De pistolet
Le petit pain
De soep
Le potage
De rijst
Le riz
De spaghetti
Les spaghettis
De toast
Le toast
Gekookt,gebakken
Cuit(e)
Heerlijk,bijzonder lekker
Délicieux , délicieuse
Gehakt
Haché (e)
Licht
Léger, légèr
Zwaar
Lourd(e)
Gepeld
Pelé (e)
Klaar
Prêt(e)
Geraspt
Râpé
Een fles
Une bouteille de
Een lepel
Une cuillère de
Een tiental
Une dizaine de
Een twaalftal
Une douzaine de
Ee gram
Un gramme de
Een kilo
Un kilo de
Een liter
Un litre de
Een stuk
Un morceau de
Een beetje
Un peu de
Een snuifje
Une pincée de
Een tablet
Un tablette de
Een kopje
Une tasse de
Een sneetje
Une tranche de
Te veel
Trop de
Een glas
Un verre de
Het diepe bord
L’assiette creuse
Het platte bord
L’assiette plate
Het kommetje
Le bol
Het mes
Le couteau
De lepel
Le cuillère
De vork
La fourchette
De pollepel
La louche
Het kopje
La tasse
Het glas
Le verre
Het aperitief
L’apéritif
Het nagerecht
Le dessert
Het voorgerecht
L’entrée
Het vieruurtje
Le goûter
Het gerecht
Le plat
De drank
La boisson
De cola
Le coca
Het spuitwater
L’eau pétillante
Het plat water
L’eau plate
De limonade
Le limonade
De wijn
Le vin
Toevoegen
Ajouter
Kloppen
Battre
Koken
Bouillir
Snijden
Couper
Koken, braden
Cuire
Koken, kokkerellen
Cuisiner
De tafel afruimen
Débarrasser la table
Schillen,pellen
Éplucher
Smelten
Fondre
Proeven
Goûter
Proeven
Goûter
Roosteren
(Faire) griller
Mengen
Mélanger
In de oven zeten
Mettre le four
De tafel dekken
Mettre la table
Doorgeven
Passer
Klaarmaken
Préparer
(Be)dienen
Servir
Roeren,draaien
Tourner
Gieten
Verser
