Engels unit 5 Flashcards
een tijdperk
an age/ an era
een samenleving
a society
een kroning
kronen
a coronation
to crown
een omgeving
an environment
een tijdgenoot
a contemporary
een doopsel
dopen
a baptism
to baptise
een begrafenis
begraven
a burial
to burry
een pensioen
met pensioen gaan
a retirement
to retire
een regel
a line
een strofe
a stanza
een metrum, een ritmiek
a meter
een lettergreep
a syllable
een rijmschema
a rhyme scheme
een stijlfiguur
a figure of speech
beeldspraak
imagery
een opdracht, toewijding
a dedication
een toegangsprijs
a price of admission
een vrijetijdsbesteding
a pastime
aanstormend, opkomend
upcoming
een toneelschrijver
a playwright
een opvoering
a performance
een schamele troost
cold comfort
het is chinees voor mij, ik begrijp er niks van
it’s Greek to me
onbezonnen jeugdjaren
salad days