Engels unit 1 Voc Flashcards
oud zijn
to be old
de oudste zijn
to be the oldest
jong zijn
to be young
de jongste zijn
to be the youngest
ik ben twaalf jaar oud
i’m 12 years old
ik ben twaalf
i’m twelve
rood haar hebben
to have red hair
licht haar hebben
to have light hair
een beugel dragen
to have braces
oma
grandmother
opa
grandfather
papa
dad
mama
mum
broer
brother
zus
sister
me
ik
grandchilderen
kleinkinderen
man
husband
vrouw
wife
oom
uncle
tante
aunt
een familie
a family
een familielid
a family member
een stamboom
a family tree
een relatie hebben
to be in a relationship
verliefd zijn op
to be in love with
getrouwd zijn met
to be maried to
gescheiden zijn
to be divorced
enig kind zijn
to be an only child
een tweeling
a twin
een vogel
a bird
een kat
a cat
een kip
a chicken
een hond
a dog
een goudvis
a fish
een geit
a goat
een hamster
a hamster
een lam
a lamb
een muis
a mouse
een huisdier
a pet
een varken
a pig
een konijn
a rabbit
een rat
a rat
een schaap
a sheep
een schildbad
a turtle