engels toets lj1 periode 2 Flashcards
1
Q
accessory
A
accessoire
2
Q
brand
A
merk
3
Q
brand
A
merk
4
Q
to fit
A
passen
5
Q
to match
A
passen bij
6
Q
old-fashioned
A
ouderwets
7
Q
(to be) on sale
A
in de uitverkoop (zijn)
8
Q
(to be) on trend
A
in de mode (zijn)
9
Q
outfit
A
kledingcombinatie
10
Q
to pick out
A
uitkiezen
11
Q
to recommend
A
aanbevelen
12
Q
suit
A
pak
13
Q
to suit
A
goed staan
14
Q
tie
A
stropdas
15
Q
to try (something) on
A
passen
16
Q
to zip up
A
dichtritsen
17
Q
aantrekken
A
to put on
18
Q
dragen
A
to wear
19
Q
jas
A
coat
20
Q
jas(je)
A
jacket
21
Q
kopen
A
to buy
22
Q
overhemd
A
shirt
23
Q
maat
A
size
24
Q
uittrekken
A
to take off
25
sjaal
scarf
26
calender
kalender
27
century
eeuw
28
daily
dagelijks
29
diary
dagboek, agenda
30
midnight
middernacht
31
monthly
maandelijks
32
more often
vaker
33
past
verleden
34
to tell the time
zeggen hoe laat het is
35
weekly
wekelijks
36
een afspraak maken
to make an appointment
37
een datum afspreken
to set a date
38
op tijd (zijn)
(to be) on time
39
to chose
kiezen
40
dairy
zuivel
41
dish
gerecht
42
lamb
lamvlees
43
main course
hoofdgerecht
44
organic
biologische
45
opdienen
serve
46
activity
activiteit
47
boring
saai
48
event
evenement
49
experience
ervaring
50
favourite
lievelings
51
questionnaire
vragenlijst
52
stage
podium
53
toneel-
drama
54
teen
tiener
55
throughout
gedurende
56
visitor
bezoeker