Engels-nederlands woordjes toets hoofdstuk 1 en 2 Klas 2 Flashcards
1
Q
AirPort
A
Luchthaven
2
Q
Heat
A
Hitte
3
Q
Sunny
A
Zonnig
4
Q
Sunscreen
A
Zonnebrand
5
Q
To sunbath
A
Zonnebaden
6
Q
Flight
A
Vlucht
7
Q
A while
A
Poosje
8
Q
Across
A
Door
9
Q
Trip
A
Reis
10
Q
To trust
A
Vertrouwen
11
Q
Briefly
A
In het kort
12
Q
To tan
A
Bruinen
13
Q
Opposite
A
Tegenovergestelde
14
Q
Lotion
A
Cream
15
Q
Airfield
A
Vliegveld
16
Q
Wonder
A
Afvragen
17
Q
Bright
A
Helder
18
Q
Warmth
A
Warmte
19
Q
Ankle
A
Enkel
20
Q
Argument
A
Ruzie
21
Q
Crutches
A
Krukken
22
Q
For sure
A
Zeker
23
Q
Move
A
Verhuizen
24
Q
Picky
A
Kieskeurig
25
Sitches
Hechtingen
26
Plaster
Pleister, gips
27
Improve
Verbeteren
28
Miserable
Zich ellendig voelen
29
Similar
Vergelijkbaar
30
Movement
Beweging
31
To heal
Genezen