En Voyage Chapitre 9 Flashcards
Heeft u een goeie reis gehad?
Vous avez fait bon voyage?
Het gaat precies niet?
Ca n’a pas l’air d’aller?
De chauffeur
Le voiturier
Le groom
De loopjongen
Le chasseur
Le garçon d’étage
De kruier
Le bagagiste
De liftjongen
Le liftier
De waker (nachtwaker)
Le veilleur (de nuit)
Het kamermeisje
La femme de chambre
Voorkomend, gedienstig zijn
être prévenant, attentionné, serviable
Hoffelijk, beleefd zijn
être courtois / poli
la courtoisie , politesse
Doeltreffend zijn
être efficace
Vriendelijk zijn
être aimable, souriant
Ontevreden zijn
être mécontent, désenchanté
Slecht / goed geluimd zijn
être mal/bien luné
Overstelpt van het werk zijn
être débordé de travail
De nieuwkomers
les nouveaux venus
De klantenfishe
Remplir la fiche du client
De bereidwilligheid
l’empressement
Snel iets willen doen
S’empresser de faire qqc
Een bewaakte parking
Un parking gardé
De sleutels overhandigen
Remettre les clés à qqn
De auto parkeren
Garer la voiture
Nummerplaat
La plaque d’immatriculation
Achterbank
La banquette arrière
De kofferbak
le coffre
De kluis
Le coffre-fort
Een deurklink
Un poignée de porte
Iets ophangen
accrocher qqc à