Een Dagboek Van Een Jonge Romein 2 Tot Ad Flashcards
1
Q
Ego
A
Ik
2
Q
Puer
A
Pueri: de jongen
3
Q
Meus
A
Mea, meum: mijn
4
Q
Ut
A
+ind. Zoals, wanneer, zodra
5
Q
Scribere
A
Scribo, scripsi, scriptum: schrijven
6
Q
Ostendere
A
Ostendo, ostendi, ostentum: laten zien
7
Q
Iubere
A
Iubeo, iussi, iussum: bevelen
8
Q
Legere
A
Lego, leci, lectum: lezen
9
Q
Reddere
A
Reddo, reddidi, redditum: teruggeven
10
Q
Genus
A
Generis : de geboorte
11
Q
Nomen
A
Nominis: Naam(woord)
12
Q
Hic
A
Haec hoc: deze dit hij zij het
13
Q
Agere
A
Ago, egi, actum: doen
14
Q
Dimitterel
A
Dimitto, dimisi, dimissum: laten vallen
15
Q
Ad
A
+acc. Naar, tot bij, bij