economie markt en overheid Flashcards

1
Q

Aanbodtekort

A

56

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aandeel

A

Een aandeel is een bewijs van eigendom van een onderneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Accijns

A

Accijns is een vorm van indirecte belasting en wordt onder andere geheven op alcohol, tabak en benzine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Afromen

A

27

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Betalingsbereidheid

A

De betalingsbereidheid is de prijs die een consument maximaal bereid is te betalen voor een product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Break-evenafzet

A

De break-even afzet is de afzet (q) waarbij de totale opbrengsten (TO) en totale kosten (TK) van een onderneming aan elkaar gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Collectiefgoed

A

Collectieve goederen zijn goederen waarbij het onmogelijk is om mensen die niet betalen uit te sluiten van het gebruik van het goed, en waarbij de consumptie door de één niet ten koste gaat van de consumptie door de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Collectieve arbeidsovereenkomst

A

Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een overeenkomst tussen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties (vakbonden) waarin afspraken staan over arbeidsvoorwaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Collectieve dwang

A

Collectieve dwang betekent dat een groep dwang uitoefent om mensen zich aan de regels te laten houden.

Voorbeelden van collectieve dwang zijn:
Een contract afsluiten
Belastingheffing, iedereen betaalt mee aan collectieve goederen, meeliftgedrag wordt voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Collectieve vraaglijn

A

Economen maken gebruik van een model om het verband tussen de prijs van een product en de vraag naar een product weer te geven. De collectieve vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid. Er is sprake van een negatief verband tussen de prijs en de vraag: een hoge prijs betekent een lage vraag en een lage prijs betekent een hoge vraag. De betalingsbereidheid is de prijs die de consument maximaal bereid is te betalen voor een product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Concentratie van marktmacht

A

70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Constante kosten

A

11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Degressiefvariabele kosten

A

Er is sprake van degressief variabele kosten als de totale variabele kosten (TVK) van een onderneming minder dan evenredig met de afzet (q) stijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dividend

A

5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dominante strategie

A

Een dominante strategie is een strategie die voor een individuele speler altijd het beste is, onafhankelijk van wat anderen kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Doorzichtige markt

A

6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Duopolie

A

Een duopolie is een oligopolie met twee aanbieders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Duurzaam produceren

A

83

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Externe kosten

A

76

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Flexwerkers

A

61

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Freeridergedrag

A

64

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Fusie

A

70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gemiddelde constante kosten

A

De gemiddelde constante kosten (GCK) zijn de constante kosten per product.

De gemiddelde constante kosten (GCK) zijn gelijk aan de totale constante kosten (TCK) gedeeld door de afzet (q).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gemiddelde opbrengst

A

De gemiddelde opbrengst (GO) is de opbrengst per product oftewel de verkoopprijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Gemiddelde totale kosten
11
26
Gemiddelde variabele kosten
De gemiddelde variabele kosten (GVK) zijn de variabele kosten per product. De gemiddelde variabele kosten (GVK) zijn gelijk aan de totale variabele kosten (TVK) gedeeld door de afzet (q).
27
Gevangenendilemma
Het gevangenendilemma (prisoner's dilemma) is in de speltheorie een bijzondere variant van het spel, waarbij het nastreven van het eigen belang door de spelers leidt tot een evenwicht dat ongunstiger is dan het evenwicht dat ontstaat als het collectieve belang wordt nagestreefd.
28
Herhaald spel
Een herhaald spel is een spel dat meerdere keren wordt gespeeld en is een voorbeeld van een dynamisch spel.
29
Heterogeen product
Heterogene producten zijn producten die in de ogen van de consument verschillen. Hierdoor hebben consumenten een voorkeur voor het ene of het andere product. Het merk, de kwaliteit, de verpakking en service spelen hierbij een rol.
30
Hoeveelheidsaanpasser
Een hoeveelheidsaanpasser is een individuele ondernemer die in een markt van volkomen concurrentie geen invloed heeft op de prijs (de markt dicteert de prijs) en alleen zijn aangeboden hoeveelheid kan aanpassen.
31
Homogeen product
Homogene producten zijn producten die in de ogen van de consument niet verschillen. Hierdoor hebben consumenten geen voorkeur voor het ene of het andere product.
32
Individueel goed
Individuele goederen zijn goederen waarbij het mogelijk is om mensen die niet betalen uit te sluiten van het gebruik van het goed, en waarbij de consumptie door de één ten koste gaat van de consumptie door de ander.
33
Individuele arbeidsovereenkomst
Een individuele arbeidsovereenkomst is een overeenkomst tussen een werkgever en een werknemer met afspraken over arbeidsvoorwaarden.
34
Individuele prijs
74
35
Interne ofprivate kosten
76
36
Kartel
40
37
Kostprijsverhogende belasting
58
38
Loon
59
39
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)
82
40
Maatschappelijke kosten
76
41
Machtsvorming
55
42
Marginale kosten
De marginale kosten (MK) zijn de kosten van één extra verkocht product.
43
Marginale opbrengst
De marginale opbrengst (MO) is de opbrengst van één extra verkocht product.
44
Marktfalen
Er is sprake van marktfalen als er zich situaties voordoen waarbij de markt zijn werk niet goed doet, bijvoorbeeld als de prijs en de hoeveelheid in het marktevenwicht niet het (maatschappelijk) gewenste resultaat opleveren.
45
Marktgedrag
39
46
Marktmechanisme
Het marktmechanisme (prijsmechanisme) is het vrije spel van vraag en aanbod, waardoor prijzen voor goederen en diensten tot stand komen.
47
Marktvorm
De omstandigheden waaronder bedrijven met elkaar concurreren. We kunnen deze omstandigheden beschrijven aan de hand van vijf belangrijke factoren: het aantal aanbieders, marktmacht / marktaandeel van de aanbieders, de heterogeniteit van de producten, toetredingsbarrières en transparantie van de markt.
48
Maximumprijs
De maximumprijs is de maximale prijs die voor goederen of diensten mag worden gevraagd door een producent.
49
Meeliftersgedrag
Meeliftgedrag betekent dat iemand profiteert van een goed of dienst terwijl diegene er niet voor betaalt of aan bijdraagt.
50
Minimumloon
Het minimumloon is het laagste bedrag dat een werkgever wettelijk verplicht is aan een werknemer als loon te betalen, ter bescherming van de (met name laagopgeleide) werknemer tegen uitbuiting.
51
Minimumprijs
De minimumprijs is de minimale prijs die voor goederen of diensten moet worden betaald.
52
Monopolist
21
53
Monopolistische concurrentie
38
54
Negatieve externe effecten
Negatieve externe effecten zijn negatieve gevolgen van productie of consumptie voor de welvaart van anderen, zonder dat de producent of consument daarvoor een vergoeding betaalt.
55
Niet-rivaliserend goed
74
56
Niet-uitsluitbaar goed
Niet-rivaliserend betekent dat het gebruik van een goed door de één niet ten koste gaat van het gebruik door de ander. Het gebruik van de Afsluitdijk is niet-rivaliserend. Iedereen kan de dijk gebruiken om overheen te rijden en als bescherming tegen water.
57
Octrooi
Een octrooi (patent) is een wettelijk alleenrecht om gedurende een bepaalde periode een product te maken.
58
Oligopolie
Een oligopolie is een marktvorm waarbij een product door een beperkt aantal grote aanbieders wordt aangeboden.
59
Oligopolistische markt
34
60
Onvolkomen concurrentie
21
61
Onvolledige mededinging
21
62
Overname
70
63
Patent
22
64
People
82
65
Planet
82
66
Positieve externe effecten
77
67
Prijsafzetlijn
22
68
Prijsdiscriminatie
27
69
Prijselasticiteit van de vraag
7
70
Prijsleider
42
71
Prijsmechanisme
8
72
Prijsnemer
47
73
Prijszetter
38
74
Prijzenoorlog
39
75
Procesinnovatie
77
76
Productdifferentiatie
39
77
Productinnovatie
77
78
Profit
82
79
Progressiefvariabele kosten
10
80
Proportioneel variabele kosten
10
81
Quasi-collectiefgoed
75
82
Quotumsysteem
56
83
Schaalvoordelen
36
84
Sequentieel spel
35 )
85
Simultaan spel
43
86
Spelboom
87
Subsidies
88
Substitutiegoederen
40
89
Toetredingsbarrières
35
90
Toezichthouders
70
91
Totale kosten
11
92
Totale variabele kosten
10
93
Totale winst
12
94
Transparante markt
6
95
Ultimatum spel
45
96
Vacatures
97
Verzonken kosten
98
Volkomen concurrentie
5
99
Volledige mededinging
5
100
Vraagoverschot
56
101
Vrije toe- en uittreding
6
102
Zelfbinding
64