E - O Flashcards

1
Q

Enteritis

A

darmslijmvliesontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Epigastrium

A

gedeelte van bovenbuik rondom maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Erytrocyt

A

rode bloedcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Expansief

A

uitbreidend in alle richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Expiratoir

A

uitademing betreffend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Exsudaat

A

wondvocht bij ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fecaal

A

ontlasting betreffend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fissuur

A

scheur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fixatie (externe fixatie)

A

vasthechting, bevestiging, - voor botbreuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Flatus

A

wind uit endeldarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Flebitus

A

aderontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fractuur

A

botbreuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gangreen

A

weefselversterf (necrose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gastro-enteritis

A

maag-darmontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gynaecologie

A

afdeling vrouwenziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Heelkunde

A

Chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hematogeen

A

in het bloed ontstaan, bloedvormend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hematoom

A

bloeduitstorting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hemoptoë

A

bloederig sputum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hepatitis

A

leverontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hernia (hernia abdominalis/ hernia inguinalis)

A

breuk, - buikwand, liesbreuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Homeostase

A

balans behouden tussen lichaamsprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hyperemesis

A

overmatig braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hypertensie

A

verhoogde bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hyperthermie

A

koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hypovolemie

A

te laag volume van circulerend bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hypoxie

A

te laag zuurstofgehalte in de weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Icterus

A

geelzucht

29
Q

Idiopathisch

A

zonder aanwijsbare oorzaak

30
Q

Ileum

A

laatste deel van dunne darm

31
Q

Ileus

A

tot stilstand komen van darminhoud

32
Q

Incisie

A

insnijding maken

33
Q

Inequaal

A

ongelijk, ongelijkmatig

34
Q

Infectie

A

vorming van ontsteking

35
Q

Infiltraat

A

lokale ontsteking, uitgebreid naar omliggend weefsel

36
Q

Infusie

A

vloeistoftoediening in bloedvaten of onderhuids

37
Q

Interstitium

A

tussenruimte in weefsel

38
Q

Intestinaal

A

darmkanaal of buikorganen betreffend

39
Q

Intoxicatie

A

vergiftiging

40
Q

Irrigeren

A

spoelen van wond of orgaan

41
Q

Ischemie

A

zuurstoftekort door belemmering bloedtoevoer

42
Q

Kalor

A

Warmte

43
Q

Ketoacidose

A

verzuring van lichaam met keto-afvalstoffen, aceton

44
Q

Koliek

A

pijnaanval

45
Q

Leukocytose

A

Tijdelijke toename van witte bloedcellen in bloed

46
Q

Liquor

A

hersen- of ruggenmergvocht

47
Q

Loslaatpijn

A

acute prikkeling van het buikvlies

48
Q

Luxatie

A

ontwrichting, uit de kom

49
Q

Lymfangitis

A

ontsteking van lymfevaten

50
Q

Meningitis

A

hersenvliesontsteking

51
Q

Mesenterium

A

ophangband van darmen en buikorganen

52
Q

Metabole acidose

A

verzuring van bloed door stofwisselingsstoornis

53
Q

Mictie

A

lozen van urine

54
Q

Morbiditeit

A

frequentie van één ziekte binnen totale bevolking

55
Q

Mortaliteit

A

sterftecijfer

56
Q

Myocard

A

hartspier

57
Q

Narcotiseur

A

arts die narcose toedient, pijnbestrijding verzorgt

58
Q

Neuralgie

A

zenuwpijn

59
Q

Neuroloog

A

specialist in ziekten rondom zenuwen en hersenen

60
Q

Neuropathie

A

zenuwaandoeiningen

61
Q

Obstructie

A

verstopping, belemmering

62
Q

Oculair

A

het oog betreffend

63
Q

Oedeem

A

overmatige ophoping van vocht in weefsels

64
Q

Oesofagus

A

slokdarm

65
Q

Operatie

A

heelkundige behandeling

66
Q

Opiaat

A

pijnstillende medicatie verkregen vanuit opium

67
Q

Orthopedie

A

heelkunde van bewegingsstelsel

68
Q

Osmolariteit

A

concentratie van een oplossing

69
Q

Otitis media

A

middenoorontsteking