Dutch Assimil 25 Flashcards
1
Q
Garder (baby-sitting)
A
Passen op
2
Q
Garder (baby-sitting)
A
Passen op
3
Q
Come in (to)
A
Binnenkommen
4
Q
Débrouiller (se)
A
Het allemaal wel vinden
5
Q
Take a bath
A
Gaan in bad
6
Q
Go to bed (to)
A
Gaan naar bed
7
Q
Wash your teeth
A
Zijn tanden poetsen
8
Q
Frotter
A
Poetsen
9
Q
Read (to)
A
Lezen
10
Q
Loud reading
Lire à voix haute
A
Voorlezen
11
Q
The latest
A
Uiterlijk
12
Q
Come back
A
Terug
13
Q
Hi
Salut
A
Hoi, Dag, Hallo
14
Q
Au revoir
A
Tot ziens, Dag
15
Q
Good day
A
Goedendag
16
Q
Good morning
A
Goedemorgen