Duits Woordjes Trede 6 Flashcards
1
Q
Ik weet
A
Ich weiß
2
Q
Jij weet
A
Du weißt
3
Q
Hij, Zij, het weet
A
Er, sie, es weiß
4
Q
Wij weten
A
Wir wissen
5
Q
Jullie weten
A
Ihr wisst
6
Q
Zij, u weten
A
sie, Sie wissen
7
Q
Zoeken
A
Suchen
8
Q
Laten zien/ tonen
A
Zeigen
9
Q
Nodig hebben
A
Brauchen
10
Q
Brengen
A
Bringen
11
Q
Vertellen/ zeggen
A
Sagen
12
Q
Opslaan
A
Speichern
13
Q
Bewerken
A
Bearbeiten
14
Q
Schuiven
A
Schieben
15
Q
Wissen
A
Löschen