Economie Flashcards
Inflatie:
Een algemene stijging van de prijzen. Het omgekeerde is deflatie: een algemene prijsdaling
Rereningafschift
Als je een bankrekening hebt, krijg je een rekeningafschrift. Daarop staat je vorig saldo, je girale ontvangsten en betalingen en je nieuwe saldo. Het saldo is het bedrag wat je op je rekening heb staan
Positief saldo:
Geld te goed, in de plus staan, creditsaldo
Negatief saldo
Geldtekort, roodstaan, in de min staan, debetsaldo
Saldo berekenen:
Oud saldo+ontvangsten-betalingen:nieuwe saldo
Leenmotieven:
- aanschaffen van duurzaam (consumptiegoed)
- onverwachtheid nodig
- tijdelijk geld te kort
Spaarmotieven:
- het zekerheidsmotief
- het doelmotief
- het vermogensmotief
Looptijd:
De periode wanneer je aflost
Rente formule
Spaarbedrag/ 100 X percentage
Vb:1,8% rente van €1500
1500/ 100 X 1,8= €27
Wat is een consumentenprijsindexcijfer?
Een cijfer dat prijsontwikkeling laat zijn van goederen diensten die huishoudens in Nederland kopen
Wat zijn vaste lasten
Regelmatige terugkerende uitgaven waartoe je verplicht bent
Wat zijn incidentele uitgaven?
Meestalgrote uitgaven die af en toe voorkomen waarvoor je geld moet reserveren
Hypothecaire lening
Lening waarbij een onroerende zaak als onderpand dient
Wat is rekenmiddel?
Dit gebruik je om de waarde van iets aan te geven
Wat is budgetteren
Het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven