duits idioom SE signaalwoorden Flashcards
alle signaalwoorden blz 1 t/m10
1
Q
aber
A
maar
2
Q
allerdings
A
echter
3
Q
also
A
dus
4
Q
auch
A
ook
5
Q
anfangs
A
aanvankelijk / in eerste instantie
6
Q
außerdem
A
bovendien
7
Q
beispiel
A
bijvoorbeeld
8
Q
bevor / vor
A
voor(dat)
9
Q
bis
A
totdat
10
Q
dagegen / hingegen
A
daarentegen
11
Q
daher
A
vandaar
12
Q
damals
A
vroeger
13
Q
damit
A
zodat, om te bereiken
14
Q
demnach
A
dus, daarom
15
Q
denn
A
want
16
Q
dennoch
A
desalniettemin
17
Q
der Grund / die Gründe
A
de reden / de redenen
18
Q
deshalb
A
daarom
19
Q
deswegen
A
daarom
20
Q
doch
A
toch
21
Q
ebenfalls
A
eveneens, ook
22
Q
eigentlich
A
eigenlijk
23
Q
einerseits … anderseits
A
enerzijds … anderzijds
24
Q
erst recht
A
pas echt
25
Q
Erstens / Zweitens / Drittens
A
ten eerste / ten tweede / derde
26
Q
etwa
A
bijvoorbeeld
27
Q
früher
A
vroeger / in het verleden