duits 5 Flashcards
1
Q
auswandern
A
emigreren
2
Q
einwandern
A
immigreren
3
Q
das denkmal
A
het monument
4
Q
die entfermung
A
de afstand
5
Q
das gelände
A
het terrein
6
Q
irgendwann
A
ooit
7
Q
irgendwie
A
op een of andere manier
8
Q
der ort
A
de plaats
9
Q
an ort und stelle
A
ter plaats
10
Q
örtlich
A
plaatslijk
11
Q
das viertel
A
de wijk
12
Q
der bezirk
A
het district
13
Q
die insel
A
het eiland