Duits 2 Flashcards
1
Q
Der Anfang
A
Het begin
2
Q
Aufregend
A
Opwindend
3
Q
Der eintritt
A
De entree
4
Q
Hinten
A
Achter
5
Q
Leicht
A
Gemakkelijk
6
Q
Der profi
A
De professional
7
Q
Schaffen
A
Voor elkaar krijgen,lukken
8
Q
Das Spiel
A
Het spel, de wedstrijd
9
Q
Der weltmeiser
A
De wereldkampioen
10
Q
Das ziel
A
Het doel