Diabetes Flashcards

1
Q

insuline

A

verlagen van bloedglucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

glucose via de mond vs injecteren

A

mond zorgt voor meer insuline secretie, want dan komt het in de maag -> wat leidt tot intecrin hormonen die insuline stimuleren via de darmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

te veel exo of endo zorgt voor ..?

A

te veel EXO zorgt voor minder ENDO.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

door te weinig endo komt er…

A

counter regulatory systems op gang, zoals adrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

normale pathway bij glucose

A

bijna geen glucose in het bloed, want de co transporter SGLT in de renal tubule haalt alles uit de urine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

glucagon

A

tegenovergestelde van insuline, brengt juist meer glucose naar het bloed. Kan gebruikt worden om een hypo op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

B cellen

A

insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

a cellen

A

glucagon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

B cellen reageren op..

A

absolute hoeveelheid glucose en rate of change.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

B cellen in de..

A

core, met a cellen er om heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gluconeogenese

A

opnieuw vormen van glucose uit aminozuren, glycerol en pyrodruivenzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

glycogenolysis

A

glycogeen wordt omgezet in glucose. dit komt door glucagon/adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

glycolyse

A

glucose wordt afgebroken tot pyrodruivenzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

glycogenesis

A

glycogen maken, dus opslag van glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dus welke zijn voor minder van glucose

A

glycolyse en glycogenese. dit doet insuline dus!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke zijn voor meer glucose in het bloed

A

glycogenolyse, gluconeogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

diabetes 1

A

autoimmunziekte, vanaf geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

diabetes 2

A

later verkregen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke soort medicijnen in type 2

A

orale

20
Q

welke is insuline afhankelijk

A

type 1

21
Q

hoeveel van type 2 heeft insuline nodig

A

2/3

22
Q

wat is een risico van de diabetes treatment

A

hypoglycaemie -> te weinig glucose

23
Q

wat is de beste voor type 2

A

metformin

24
Q

SGLT inhibitors

A

halen glucose niet meer uit de urine, dus dan wordt uiteindelijk het bloedglucose verlaagd.

25
Q

wat wordt gebruikt bij hypoglycaemie emergencies

A

soluble insulin

26
Q

glucagon wordt gebruikt tegen

A

hypoglycaemie, dus als er te weinig glucose in het bloed zit.

27
Q

incretins

A

GIP, GLP-1. zorgen voor meer insuline secretie van B cellen, en minder glucagon secretie van a cellen. Bij oraal ingenomen glucose.

28
Q

glucagon leidt tot processen

A

gluconeogenese, glycogenolysis

29
Q

in diabetes type 2

A

minder sensitiviteit voor insuline.

30
Q

wanneer worden mensen met type 2 getreat met insuline

A

operaties, infecties, myocardial infarct

31
Q

weight loss

A

exenatide, liraglutide, lixisenatide, metformin

32
Q

weight gain

A

sulfonylureas, insuline

33
Q

cardiovascular risk

A

ook sulfonylureas

34
Q

ketonen

A

meestal type 1

35
Q

insuline werking

A

bindt aan hepatocyten, stimuleert daar de glycogeen synthese en vet synthese van glucose. dus meer opslag.

36
Q

glut 4

A

brengt glucose de cel in

37
Q

diabetes 1

A

autoimmune, maakt B cellen van pancreas kapot. vaak jong maar niet altijd, niet obees

38
Q

diabetes 2

A

insuline resistentie, na verloop van tijd minder insuline secretie door minder goede B cel functie. deze komt meer voor.

39
Q

de pieken afbeelding van insuline

A

normaal: eerst hoge piek dan lagere
type 1: geen enkele piek
type 2: alleen tweede piek die lager is. na het eten is er dan te weinig insuline aanwezig.

40
Q

HbA1c waarde

A

hoeveel glucose gebonden is aan hemoglobine

41
Q

waarom wordt HbA1c bepaald?

A

omdat dit iets zegt over de grootte van de glucose spiegel gedurende de afgelopen maanden

42
Q

metformine zorgt ervoor…

A

dat je gevoeliger wordt voor de insuline die je zelf aanmaakt, doet dus niks aan de ziekte zelf.

43
Q

metformine moet al tijdens of vlak na de maaltijd ingenomen worden, zodat…

A

het op tijd een goede concentratie heeft voor de hoeveelheid glucose

44
Q

soorten insuline

A

geven aan hoe snel ze werken. glargine bv werkt een volle dag.

45
Q

wat gebeurt er als je sulfonylureum derivaten geeft aan type 1

A

niks, je hebt daar actieve B cellen voor nodig om te werken.

46
Q

en metformine aan type 1 patient?

A

onzeker, gemakkelijk een hypo en hyper kunnen veroorzaken.

47
Q

halfwaardetijd

A

tijd die nodig is om een geneesmiddel concentratie in het bloed te halveren. nieren werken niet goed = langere halfwaardetijd. dus dan minder van een farmacon toevoegen of minder vaak!