Definities Strategisch Management Flashcards

0
Q

Strategieën

A

De beslissingen en acties die de lange termijn prestatie van een organisatie bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Strategisch management

A

Een reeks bestuurlijke beslissingen en acties die bepaald zijn voor de prestaties van een organisatie op lange termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Externe omgeving

A

Instellingen of krachten van buitenaf die van invloed kunnen zijn op de resultaten van een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Specifieke omgeving

A

Dat deel van de omgeving dat direct invloed heeft op het al dan niet bereiken van de doelstelling van een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Algemene omgeving

A

Omstandigheden van buitenaf die van invloed zijn op de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kansen

A

Positieve trends in de externe omgevingsfactoren die de organisatie mogelijk kan benutten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bedreigingen

A

Negatieve trends in de externe omgevingsfactoren die de organisatie voor problemen kunnen stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Middelen

A

De bezittingen van een organisatie doe worden gebruikt om producten en diensten voor klanten te ontwikkelen, produceren en leveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Capaciteiten

A

Vaardigheden en het vermogen om die activiteiten te ontplooien die nodig zijn voor het bedrijf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kerncompetenties

A

De belangrijkste vaardigheden, mogelijkheden en middelen van de organisatie voor het creëren van waarde die bepalend zijn voor de concurrentiewapens van de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sterke punten

A

Elke activiteit waarin de organisatie goed is of alle unieke middelen die nodig zijn om de strategische doelstellingen te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zwakke punten

A

Activiteiten waarin de organisatie niet goed is of vereiste middelen waarover ze niet beschikt, zodat dit een belemmering vormt voor het realiseren van de strategische doelstellingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

SWOT-analyse

A

Een analyse van de sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen van een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Concurrentie-analyse

A

Een vorm van omgevingsanalyse waarbij bedrijven proberen uit te vinden wie hun concurrenten zijn, wat ze doen en welke invloed hun activiteiten op het eigen bedrijf hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stakeholders

A

Alle belanghebbenden in de externe omgeving van de organisatie die invloed ondervinden van de beslissingen en acties van deze organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Strategie op concernniveau

A

Een organisatiestrategie die erop is gericht om vast te stellen in welke branche een zakelijke onderneming actief moet of wil zijn.

16
Q

Groeistrategie

A

Een strategie op concernniveau die gericht is op het uitbouwen van de activiteiten van organisatie.

17
Q

Groei door overnames

A

Bedrijven opkopen om zo verder te kunnen groeien.

18
Q

Directe uitbreiding (concentratie)

A

Het intern uitbouwen van de verkopen, productiecapaciteit of het personeelsbestand van het bedrijf.

19
Q

Achterwaartse verticale integratie

A

Het bedrijf probeert controle te krijgen over de aanvoer door haar eigen leverancier te worden.

20
Q

Voorwaartse verticale integratie

A

Het bedrijf krijgt controle over de geleverde producten of diensten door eigen distributienetwerk op te zetten.

21
Q

Horizontale integratie

A

Een bedrijf groeit door het samengaan met andere bedrijven in dezelfde branche.

22
Q

Gerelateerde diversificatie

A

Vindt plaats wanneer een onderneming groeit door fusies met of overnames van bedrijven in andere, aanverwante branches.

23
Q

Niet-gerelateerde diversiteit

A

Vindt plaats wanneer een onderneming groeit door fusies met of overnames van bedrijven in andere, niet-aanverwante branches.

24
Q

Stabilisatiestrategie

A

Een strategie op concernniveau die wordt gekenmerkt door de afwezigheid van ingrijpende veranderingen.

25
Q

Vernieuwingsstrategie

A

Een bedrijfsstrategie die zwakke punten in de organisatie aanpakt die leiden tot dalende prestaties.

26
Q

Inkrimpingsstrategie

A

Een vernieuwingsstrategie voor de korte termijn.

27
Q

Turnaroundstrategie

A

Een vernieuwingsstrategie voor tijden waarin prestatie-problemen van de organisatie ernstiger zijn.

28
Q

Strategie op business unit niveau

A

Een organisatiestrategie die bepaald hoe een organisatie moet concurreren in elk van de branches waarin ze actief is.

29
Q

Strategische businessunits (SBU’S)

A

Zelfstandige bedrijfsonderdelen van een organisatie die in verschillende branches actief zijn en hun eigen strategieën formuleren.

30
Q

Concurrentievoordeel

A

Datgene waarmee een organisatie zich onderscheidt; de onderscheidende kracht van een organisatie.

31
Q

Verdedigbaar concurrentievoordeel

A

Een onderscheidende kracht waar de klant om vraagt en die moeilijk kopieerbaar is voor de concurrenten.

32
Q

Kostenleiderschapstrategie

A

Een strategie op bedrijfsniveau waarbij de organisatie de goedkoopst producerende organisatie binnen de branche probeert te worden.

33
Q

Differentiatiestrategie

A

Een strategie op businessunitniveau waarbij een onderneming unieke producten aanbiedt die door veel klanten worden gewaardeerd.

34
Q

Focusstrategie

A

Een strategie op businessunitniveau waarbij een smal marksegment een kostten- of differentiatievoordeel nastreeft.

35
Q

Impasse

A

Een situatie waarin een organisatie en niet in is geslaagd om een concurrentievoordeel op basis van lage kosten of differentiatie te ontwikkelen.