Definities Organisatiestructuur Flashcards

0
Q

Organisatiestructuur

A

De formele structuur op basis waarvan werktaken worden verdeeld, gegroepeerd en gecoördineerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Organiseren

A

Het creëren van een organisatiestructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Organisatieontwerp

A

Het ontwikkelen of wijzigen van de organisatiestructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taakspecialisatie

A

De mate waarin werkzaamheden in een organisatie in kleine, aparte taken worden onderverdeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Taakcoördinatie

A

Een structuur op basis waarvan taken worden gegroepeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functiegerichte taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van de uitgeoefende functies. Vb inkoop, productie, verkoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Productiegerichte taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van de producten van de organisatie. Vb schadeverzekeringen, hypotheken en overlijdensverzekeringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geografische taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van regio.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Procesgerichte taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van product-of klantenstromen. Vb ziekenhuizen op basis van patiëntenstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klantgerichte taakcoördinatie

A

Een groepering van taken op basis van klantengroepen. Vb particulieren, bedrijven, overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Functie overschrijdende teams

A

Groepen medewerkers die zich in verschillende gebieden hebben gespecialiseerd en die samen aan een project werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hiërarchie

A

De ononderbroken lijn van gezag die van het hoogste organisatieniveau naar de lagere niveaus loopt en die verduidelijkt wie aan wie verantwoording moet afleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gezag

A

Het recht van de manager om ondergeschikt te vertellen wat ze moeten doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verantwoordelijkheid

A

De acceptatie van de verplichting om toegewezen taken uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eenheid van gezag

A

Het managementprincipe dat iedere werknemer maar aan 1 manager verantwoording hoeft af te leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Acceptatietheorie gezag

A

De zienswijze dat gezag voortvloeit uit de bereidheid ondergeschikten om gezag te accepteren.

16
Q

Span of control (reikwijdte)

A

Het aantal werknemers waaraan een manager efficiënt en effectief leiding kan geven.

17
Q

Centralisatie

A

De mate waarin het nemen van beslissingen op een enkel punt (meestal boven) in de organisatie geconcentreerd is.

18
Q

Decentralisatie

A

De mate waarin lagere managers en overige werknemers invloed op het beslissingsproces uitoefenen.

19
Q

Formalisering

A

De mate waarin werkzaamheden in een organisatie zijn gestandaardiseerd en de mate waarin personeelsgedrag door regels en procedures wordt gestuurd.

20
Q

Mechanistische organisatie

A

Een rigide organisatie-ontwerp dat strak wordt beheerd.

21
Q

Organische organisatie

A

Een organisatie ontwerp dat aanpasbaar en flexibel is.

22
Q

Eenvoudige structuur

A

Een organisatieontwerp met weinig taakgroeperingen, een grote span of control gecentraliseerd gezag en weinig formalisering.

23
Q

Functionele structuur

A

Een organisatieontwerp waarbij werkzaamheden die op elkaar lijken en aan elkaar zijn gerelateerd, in groepen zijn ondergebracht.

24
Q

Divisiestructuur

A

Een organisatieontwerp dat uit diverse takken of divisies bestaat.

25
Q

Teamstructuur

A

Een organisatieontwerp waarbij het hele bedrijf uit werkgroepen of teams bestaat.

26
Q

Zelfsturend team

A

Team waarin geen directe hiërarchie van boven naar onderen loopt, teams zijn vrij in het indelen van hun werk, maar verantwoordelijk voor de prestaties in hun specifieke werkgebied.

27
Q

Matrixstructuur

A

Een organisatieontwerp waarbij men specialisten van verschillende afdelingen aan 1 of meerdere projecten laat samenwerken.

28
Q

Projectstructuur

A

Organisatieontwerp waarin werknemers continu bezig zijn met projecten. In tegenstelling tot de matrixstructuur kent de projectstructuur geen formele afdelingen waar werknemers na voltooiing van het project naar terugkeren.

29
Q

Grenzeloze organisatie

A

Dit ontwerp wordt nier gevormd of beperkt door horizontale, verticale of externe begrenzingen. Deze organisaties kunnen het meest effectief handelen door flexibel en ongestructureerd te blijven.

30
Q

Virtuele organisatie

A

Een organisatie die bestaat uit een kleine kern van vaste medewerkers, die externe specialisten tijdelijk inhuurt naar behoefte om aan projecten te werken.

31
Q

Lerende organisatie

A

Een organisatie die de capaciteit heeft ontwikkeld om zich voortdurend aan te passen, omdat alle organisatieleden een actieve rol spelen in het identificeren en oplossen van werk gerelateerde vraagstukken.