Deel III Flashcards

1
Q

CVA

A

Verzameling ziektebeelden waarbij de bloedvoorziening naar de hersenen wordt onderbroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Herseninfarct

A

Door een obstructie van een bloedvat wordt het achterliggende gebied beperkt of niet voorzien van bloedtoevoer (ischemie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hersenbloeding

A

Er scheurt een zwakke plek in de vaatwand, waardoor er bloed in de hersenen stroomt. Er is een daling in bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Specifieke stoornissen na een CVA

A

Afasie, apraxie, neglect en agnosie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aspecifieke stoornissen na een CVA

A

Stoornissen op gebied van geheugen, aandacht, executieve functies en het tempo van logisch redeneren. Deze stoornissen zijn meer afhankelijk van de algehele integriteit van het brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vasculaire dementie

A

Psychomotorische traagheid, executieve-functiestoornissen. Het cognitief functioneren gaat achteruit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Traumatisch hersenletsel

A

Hersenletsel ontstaan door geweld dat van buitenaf is ingewerkt op de schedel. De patiënt is buiten bewustzijn geweest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Primaire schade bij hersenletsel

A

De onmiddellijke schade. Er is open of gesloten letsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Coup-contrecoupletsel

A

De klap is zo hard, dat de hersenen de schedel op twee plekken raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Secundaire schade bij hersenletsel

A

Ontstaat door complicaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Intracraniële schade

A

Zwellingen of bloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Extracraniële schade

A

De autoregulatie raakt van slag. De hersenen ontvangen te weinig zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Stadia van traumatisch hersenletsel

A

Bewustzijnsstoornissen, coma, posttraumatische amnesie en overgang van de PTA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Glasgow Coma Scale

A

Test de reactie van een patiënt. Bij een score van 8 of lager ligt iemand mogelijk in coma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neuropsychologische gevolgen van medium/ernstig traumatisch hersenletsel

A

Gevolgen op snelheid van informatieverwerking, aandacht, executieve functies, geheugen, taal en sociale cognitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Neuropsychologische gevolgen van licht traumatisch hersenletsel

A

Werkgeheugen, aandacht en informatieverwerkingssnelheid. De meeste klachten zijn na drie maanden weer verdwenen. Als dat niet zo is, kan dat door stress komen.

17
Q

Whiplash

A

Een patiënt wordt in de auto van achteren aangereden. Het gaat niet om hersenletsel, maar om nekletsel. De klachten en symptomen komen wel overeen.

18
Q

Epilepsie

A

Er is een voortdurende neiging tot het genereren van aanvallen.

19
Q

Aanvalsclassificatie

A

Er wordt alleen gekeken naar de aanvalsverschijnselen

20
Q

Epilepsiesyndroomclassificatie

A

Er wordt gekeken naar de aanvalsverschijnselen, debuutleeftijd, lokalisatie, oorzaak en andere kenmerken.

21
Q

Ideopatische epilepsieën

A

Stoornissen in aandacht, informatieverwerkingssnelheid en visueel-ruimtelijke functies

22
Q

Symptomatische epilepsieën

A

Veel geheugenproblemen en problemen binnen het executieve domein

23
Q

Intracraniële tumoren

A

Tumoren in het hoofd.

24
Q

Primaire tumor

A

Ontstaat vanuit het weefsel, de zenuwen, hypofyse of de hersenvliezen.

25
Q

Secundaire tumor

A

Uitzaaiingen van de primaire tumor elders in het lichaam

26
Q

Belangrijkste oorzaken van cognitieve stoornissen

A

Hersentumor, neurochirurgie, radiotherapie en medicatie.

27
Q

Extracraniële tumoren

A

Tumoren elders in het lichaam

28
Q

Redenen voor confabulatie bij Korsakov

A

De verkeerde herinneringen worden opgediept, de juiste herinneringen worden opgediept maar in de verkeerde tijd geplaatst en er is discrepantie tussen de realiteit en de opgediepte herinneringen

29
Q

Alcoholgerelateerde dementie

A

Tekorten in het geheugen en intellecutele capaciteiten. Er is geen verdere achteruitgang bij abstintentie

30
Q

Alzheimer

A

Een neeurodegeneratieve aandoening: geleidelijk progressieve geheugenstoornissen

31
Q

Mild cognitive impairment

A

Geheugenklachten, objectieve geheugenstoornis, maar relatief normale prestaties op andere domein en een intact functioneren.

32
Q

Plaques

A

Ophopingen van eiwit tussen de hersencellen

33
Q

Tangles

A

Verstrengelingen van eiwit in de hersencellen.

34
Q

Anamnese

A

Wat een patiënt mbt voorgeschiedenis en relevante omstandigheden aan een zorgverlener kan vertellen

35
Q

Heteroanamnese

A

De anamnese met een familielid. Een patiënt is zelf vaak ontkennend over de eigen klachten.

36
Q

Atypisch verloop van Alzheimer

A

Wanneer Alzheimer op een vroege leeftijd van 55 jaar debuteert en zich kenmerkt met taal- of visueel-ruimtelijke stoornissen.