Deel I Flashcards

1
Q

Lokalisatietheorie

A

Het vraagstuk over waar we de ziel of de geest moeten lokaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Drie zielen volgens de Grieken

A

Overleven, activiteiten van een organisme in relatie tot de omgeving en een hogere orde ziel. De mens heeft alle drie de zielen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Clinicoanatomische methode

A

De werkwijze om lokalisatie-theorieën te toetsen door bij patiënten met focaal hersenletsel de specifieke uitvalsverschijnselen in kaart te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Holistische theorie

A

Er is slechts één stoornis van de taalfunctie, dus geen verschillende vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theorie van Luria

A

De hersenen zijn één complex functioneel systeem, dat erg flexibel en adaptief is. Ze werken samen om het doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subtractiemethode van Donders

A

Tijd voor een simpele detectietaak minus de tijd voor de discriminatie-reactietijdtaak. Of de tijd voor de go/no-go reactietijdtaak minus de discriminatie-reactietijd taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Enkelvoudige dissociatie

A

Je kunt slecht scoren op een rekentaak, maar niet op een leestaak. Taak B heeft te maken met taak A, maar is complexer. De makkelijkere taak is nog wel mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dubbele dissociatie

A

Het aantonen van twee onafhankelijke cognitieve processen. Patiënt 1 herkent mensen niet van hun gezicht, maar kan de emotionele gezichtsuitdrukking wel herkennen. Patiënt 2 heeft dit andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Caramazza’s basisassumpties

A

Fractionation assumption, transparency assumption en universality assumption.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke manier zou je volgens Caramazza het best onderzoek kunnen doen?

A

Door middel van single case studies. Door individuen te bestuderen kun je meer leren over het aanpassingsvermogen en het functioneren na een laesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Generalisatie

A

De verbetering van de behandeling moet doorwerken in het dagelijks leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Longitudinale studie

A

Een patiënt of een groep patiënten wordt door de tijd heen gevolgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Crosssectionele studie

A

Binnen een groep mensen met hetzelfde ziektebeeld worden metingen verricht bij verschillende patiënten op verschillende momenten. Je weet dan hoe een ziekte door de tijd heen het cognitief functioneren beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

CT-scan

A

Enige optie voor mensen met contra-indicaties voor MRI. Lage spatiële resolutie, medium temporele resolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

MRI-scan

A

Lage temporele resolutie, hoge spatiële resolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

SPECT-technieken

A

Lage temporele resolutie, medium spatiële resolutie.

17
Q

MEG en EROS

A

MEG heeft hoge spatiële en hoge temporele resolutie.

18
Q

EEG

A

Hoge temporele resolutie en een beperkte spatiële resolutie door weefsel en schedel.

19
Q

fMRI

A

Hoge spatiële resolutie, lagere temporele resolutie.

20
Q

PET-scan

A

Hoge temporele resolutie, medium spatiële resolutie.

21
Q

Double hazard

A

De slechtste prognose van hersenletsel is voor de combinatie van ernstig hersenletsel en een jonge leeftijd.

22
Q

Growing into deficit

A

Matig of ernstig hersenletsel bij jonge kinderen raakt hersenprocessen die pas op latere leeftijd tot uiting komen. Eerst merk je het nauwelijks op, maar op later leeftijd worden de tekorten zichtbaar.

23
Q

Restitutieve reconnectie

A

Neuronen in aanpalende gebieden van de beschadigde delen na een letsel maken snel nieuwe verbindingen, om de verloren gegane verbindingen te vervangen.

24
Q

State dependent learning

A

Geleerd gedrag wordt makkelijker vertoond als de toepassingscontext overeenkomstig is met de aanleercontext.

25
Q

Variability of practice

A

Als er vroegtijdig variatie in de leercontext aangebracht wordt, kan een patiënt sneller generaliseren naar andere contexten. De relatie tussen leerstimulus en leergedrag moet wel constant blijven.

26
Q

Linkage to the site of application

A

Tijdens de leerfase wordt het gedrag gerelateerd aan de doelsituatie waarin het gedrag uiteindelijk vertoond moet worden.

27
Q

Restauratieve methoden

A

De training is gericht op herstel van de beschadigde cognitieve functie en de onderliggende hersenstructuur.

28
Q

Compensatoire methoden

A

De behandeling richt zich op het verminderen van de beperkingen in het dagelijks leven.