Deel 3 Flashcards
get dressed
aankleden
to be born with
aangebeuren
indicate/state/declare
aangeven
continue/carry on
aanhouden
look at
aankijken
construct a road
aanleggen
take on
aannemen
touch
aanraken
approach/address
aanspreken
attack
aanvallen
pay off debt
aflossen
take something off
afpakken
slow down
afremmen
lose weight
afvallen
question
zich afragen
do the dishes
afwassen
cancel
afzeggen
change mind
bedenken
threaten
bedriegen
guide
beheleden
bury
begraven
command/master
behersen
manage something
beheren
burden/tax
belasten
invest
beleggen
promise
beloven
prepare a meal
bereiden
reach a destination
bereiken
protect
beschermen
describe
bescrijven
realise
beseffen
exitst
bestaan
spend
besteden
mean
bedekenen
concern/regard
betreffen
give birth
bevallen
confirm
bevestigen
free
bevrijden
visit
bezoeken
cut back
bezuinigen
pray
bidden
bind
binden
bark
blaffen
book
boeken
bang/bone
bonken
build
bouwen
break
breken
bring
brengen
roar
brullen
communicate
communiceren
concentrate
zich concentreren
cremate
cremeren
partake/paricipate
deelnemen
discuss
discusseren
kill
doden
formulate
formuleren
make photos
fotograferen
function
functioneren
tolerate
gedogen
behaviour
gedragen
apply
gelden
remain the same
gelijk blijven
reassure
geruststellen
scream
gillen
throw
gooien
growl
grommen
cut up
hakken
trade
handelen
memorialise
herdenken
recognise
herkennen
brainwash
hersenspullen
recover
herstellen
break in
inbreken
set up
instellen
glance over
inzien
calm down
kalmeren
characterise
karacteriseren
approve/check(car)
keuren
complain
klachten
climb
klimmen
cuddle
knuffelen
crawl
kruipen
land
landen
lay
liggen
leave
laten
lie
lieggen
lift
liften
lurk
luiren
let go
loslaten
repare/make
maken/repereren
eat with
mee-eten
annouce
meedelen
report/mention
melden
notice
merken
experience
meemaken
blend
mengen
immitate
nadoen